Tooneelpoëzy
(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |
Eerste tooneel.Agamemnon, Euribates.
Agamemnon.
't Gaat wel: Kassandre, in 't eind, vergeet haar wraak en haat.
Kassandra wil myn ziel gebieden en myn Staat.
Zy wil my trouwen, en door 't huwelyk myn kwaalen
Van daag geneezen, en myn ongeneugt betaalen.
Euribates.
Zo ik mogt zeggen 't geen myn vrees ontdekt en ziet;
Kassandra veinst dit, of ik ken Kassandra niet.
Wat wonderwerk zou in een oogenblik haar zinnen,
U zo vyandig en afkeerig, overwinnen?
Geloof niet al te licht, wilt gy dat elk gelooft
Dat niets weêrstaanlyk is aan Griekens Opperhoofd.
Maar zal het Grieksche volk, hier om uw triomfeeren
By een vergaaderd, niet met kracht dit huw'lyk weeren?
En zal 't Kassandre alleen hierom gevangen zien
Op dat zy zou in plaats der Koningin gebiên?
Agamemnon.
't Zal my, als vyand van de ontrouwigheid, zien geeven
Belooning aan de deugd, lang in myn ziel verheeven:
't Zal zien dat ik met recht ben in de heerschappy,
En naar myn zin van 't Ryk mag schikken, en van my.
Hoe! zou my 't Grieksche volk dan door zyn dwang regeeren,
En myn genegenheid zyn wuften zin doen eeren?
Op zulk een stond noch als ik alles door myn moed
Daar voor heb uitgewerkt? wanneer ik door myn bloed
Gewrooken heb den roof en stoutheid der Trojaanen?
Wanneer ik wederkom met vrede- en zegevaanen?
De vryheid, eer, en goed, en leeven heb gestelt
| |
[pagina 52]
| |
In volle vrede, vry van oorelogsgeweld?
Ik heb, van al den buit, aan des Scamanders stroomen,
Dat goddelyke Beeld alleen voor my genoomen,
En yder Opperhoofd heeft dit voor goed gekeurt.
Hoe! zal ik dan als zy, niet mede, en op myn beurt,
Wat vryheid aan de liefde en haar vermaak besteeden?
Euribates.
Ik noop u hier niet toe door de eer en achtbaarheden,
Daar elk grootmoedig hart zich door beweegen laat,
Noch, 't geen u meest weêrspreekt, door redenen van staat;
Maar door de heiligheid der godgewyde naamen
Van Vader en Gemaal, die zich der wreedheid schaamen,
En niets behelzen dan een teed're liefde en vreugd.
Voert gy den naam dan liefst van Wreedaard, die de deugd
Uit laffe liefde schend? Hoe! wilt ge uw Vrouw verdrukken
Die zo doorluchtig is? En in zyn ongelukken
Uw Zoon, elks deernis waard, in wanhoop doen vergaan?
Myn Vorst!
Agamemnon.
Kweek deeze liefde in my niet weder aan,
Die my staâg aanspreekt, en noch over is gelaaten:
Ik min niet dan te veel die 'k eeuwig dacht te haaten.
Moet ik my zelf om hen dan domp'len in dien rouw?
Moet de Overwinnaar zyn de Slaaf van Zoon en Vrouw,
En weig'ren aan zich zelf de zoetheid van zyn blaaken?
Ik doe den Koningen, myn vrienden, die staâg haaken
Myn Zoon te huwen aan hun Dochters, grooten hoon,
Als ik hun Vyandin ten echt geef aan dien Zoon.
Euribates.
Maar zullen zy, myn Vorst, haar dan met u zien trouwen?
Agamemnon.
Die reden voor myn Zoon moet die ook my weêrhouwen?
Kassandre is myne en myn gevangen, en ik ben
| |
[pagina 53]
| |
Een Koning die geen wet noch oppermagt erken:
En eindelyk zy heeft dit huwelyk beslooten.
Maar 'k wil dat myn Zoon, van haare gunst verstooten,
My zal bezitter zien van haar bekoorlykheên.
'k Heb hem ontboôn: hy komt, Vertrek, laat my alleen.
| |
Tweede tooneel.Agamemnon, Orestes, Pylades.
Orestes.
Myn Heer, wat goedheid is 't, die my by u doet koomen?
Agamemnon.
Gy weet de vryheid die uw Moeder heeft genoomen
Door haar ondankbaarheid, verr' buiten haaren pligt,
Hoe zy myn gramschap tergt, zelfs in myn aangezicht.
Zy zal de echtscheiding en de ballingschap ontfangen
Voor haar verdiende straf: en wyl my haar belangen
Noch porren tot genaâ, begeer ik haar vertrek,
Op dat myn byzyn haar tot spyt noch schaamte strekk'.
Ja, 'k wil, dat meer is, dat ge in dit uw vinnig lyden
Waar meê haar ramp en straf uw teed're ziel doorsnyden,
Met haar naar Sparte trekt. Met welk een zoete vreugd
Zal 't byzyn van den Zoon des Moeders ongeneugt'
Verzacht zyn tot haar troost! Daar moogt gy dan beginnen
Hoe langs hoe meer des volks genegenheid te winnen,
Waar over gy hier na als Koning zult gebiên:
Want eindelyk, gy weet hoe 't zeker zal geschiên
Dat u het huwlyk met Hermioné, by wetten
Van Vaderlyk verdrag, de kroon op 't hoofd zal zetten.
Op dat voorts uw verdriet in 't afzyn werd verzacht
Betrouw ik u de helft van al myn oppermagt:
Mycenen zal alleen naar myne wetten leeven;
Gy zult als Koning uw geboden te Argos geeven.
| |
[pagina 54]
| |
Orestes.
Nadien ik uw gezicht moest derven in myn jeugd,
Was uwe wederkomst myn grootste hoop en vreugd;
En gy, myn Heer, wilt me in uw byzyn niet gedoogen?
Wat misdaad pleegde ik toch in uw genadige oogen?
'k Dacht niet dat myn vertrek en ongunst my den dag
Van uwe zegepraal zou doen gedenken. Ach!
Gy streelt myn ziel vergeefs met aan my op te draagen
Den luister van een Kroon: die kan my niet behaagen.
'k Poog niet naar deezen Staat. Wat was 't voor my een schand'
De helft van 't ryksgebied te trekken uit uw hand!
Laat me, op uw wederkomst van zo veel oorlogsdaaden,
Met overwinningen en roem op roem belaaden,
By u genieten slechts de vruchten van uw eer.
Ik ben noch jong; en zelfs het is door u, myn Heer,
En door uw onderwys, dat ik de kunst moet leeren
Waar door ik kan een Ryk beschermen en regeeren.
Agamemnon.
Indien het huw'lyk met Hermioné, de troon
Van Argos, noch de straf uws Moeders, en haar hoon
Niet magtig zyn u tot vertrekken te beweegen;
Zo houd de dooling van uw blinde liefde u tegen.
Hoe! moet ik, op myn komst, myn Zoon, van my ontäard,
Gevangen zien van myn Gevang'ne zo onwaard!
Vlied gy op zulk een wys de laffe ledigheden,
Om op myn voorbeeld 't spoor der helden naar te treeden?
Heeft Pelops, Herkules en Theseus in den lust
Der min de frissche jeugd versleeten zo gerust,
En by een Minnaares verslaafd haar kracht en zinnen?
Zy eindigen haar tyd daar gy door wilt beginnen.
Wanneer men heerlyk zyn gedachtenis en naam
Met groote daaden heeft vereeuwigt door de Faam,
| |
[pagina 55]
| |
Dan is 't eerst tyd zyn rust te nemen, en te blaaken,
Om zich in de armen van de liefde te vermaaken.
Orestes.
Die liefde, die myn ziel ontstak in vuur en vlam,
Heeft nooit gemaakt dat ik iets schand'lyks ondernam.
Ja, Troje had, hoe teêr ik was van kracht en jaaren,
Dit staal zien blinken, en uw daaden evenaaren,
Indien ik door de liefde eens Moeders, al te teêr,
Niet was weêrhouden om te vliegen naar myn eer:
Zy meende, onkundig van 't geval der oorelogen,
Dat aan de jaaren meest de moed hing en 't vermoogen.
'k Heb steeds uw oorlogsdaân en moed my voorgestelt.
My wil volbragt, het geen uw arm volvoerde in 't veld.
Zo immermeer de Goôn, gelyk aan de and're Helden,
Een ander Ilium my ook voor oogen stelden,
Dan zoud gy aan myn moed, aan myn beleid en kracht
Eens zien of my de min tot laffe zwakheid bragt.
Agamemnon.
Kan die wel laffer wil in uwen zin verwekken?
Beschouw hoe deeze liefde u zal tot schade strekken.
Kan u Kassandra dan aan vrienden, kroon en staat
Ooit helpen, als ge om haar dit alles hebt versmaad?
Orestes.
Ik kan, ik kan alleen door de eed'le klank gedreeven
Van haar doorluchten naam, my zelven alles geeven;
Verheffen Ilium door een beroemde daad;
Verzaamen 't overschot van Trojens troon en staat,
En daar de Vader zege op zege heeft verkreegen,
Den Zoon doen heerschen: ja, door deeze hand en degen
Kan ik een Koningryk herstellen, waar van gy
De eer van verwoesting hebt genooten zonder my.
Ik kan, beminnende Kassandra, voor haare oogen
| |
[pagina 56]
| |
Verslaafde Volkeren, en Koningen geboogen
In boeijens brengen: ja, u eindelyk doen zien
Dat zulk een liefde, die het alles kan gebiên,
Het spoor baant om vol roems de lauw'ren weg te draagen:
Dat groote zielen zelfs het minnen en 't behaagen
Als iets doorluchtigs by gewoonte toebehoort;
En dat een eed'le min, die nergens aan zich stoort,
Wanneer ze voor zich stryd het alles kan verheeren.
Agamemnon.
Maar, daar de Koningen van Griekenland begeeren,
En elk verlangt naar de eer dat gy hun Schoonzoon zyt;
Kan u dan 't huw'lyk van Kassandra noch, ten spyt
Van twintig Vorsten en hun Dochteren, bekooren?
Orestes.
Ik ben aan Griekenland, de plaats daar 'k wierd gebooren,
Wel veel verschuldigd: maar de keur van myne min
Is buiten haar. Ik ben ook aan den wil en zin
Van myn Heer Vader en myn Koning meer verbonden:
Maar ach, myn Heer! de min, die al te diepe wonden
Bragt in myn teed're ziel, staat niet meer in myn magt.
Agamemnon.
'k Beklaag uw jeugd en min, die u tot hier toe bragt,
Als zwakheên uit wiêr bron veel grooter misdaân reezen.
Doch om u eind'lyk van die liefde te geneezen,
Zo geeve ik aan Kassandre een Bruigom deezen dag.
Orestes.
Hoe! zou een ander die Prinses dan trouwen? ach!
Wie is die Bruidegom? wie kon haar hart verwinnen?
Agamemnon.
Ik zelf. Ik overwon hier toe haar fiere zinnen.
Ik noem hem u, om dat gy wilt dat ik hem toon'.
Volg gy de Koningin: gehoorzaam myn geboôn.
| |
[pagina 57]
| |
Derde tooneel.Orestes, Pylades.
Orestes.
Wat hoor, wat voel ik? Goôn! den grootsten slag myns levens:
In dit eene ongeval alle ongevallen tevens.
't Schynt dat de Hemel, die myn leed voorzei, 't begin
Van al myn rampen toont door deeze wreede min.
Pylades.
Voorkoom die doodelyke en zo gevreesde slagen:
En wyl ge uw ongenaâ moet door uw liefde draagen,
Zo stuit haar loop, myn Heer; verberg u voor den haat
Des Hemels, die op ons zyn gramschap vallen laat.
Het voorbeeld van den Zoon laat dat den Vader leeren.
Gy ziet Kassandraas gunst, by u zo waard, verkeeren;
En dat doorluchtig hart, voor alle Minnaars schuw,
Dat, zo gy meende, had meêdoogendheid voor u;
Dat hart, het geen gy dacht dat zich voor u zou houwen,
Zal in uw aangezicht haar Overwinnaar trouwen.
Orestes.
Wat zegt ge, Pylades? Heb meer eerbiedigheid
Voor haare deugden en vergoode Majesteit.
Hoe! zou Kassandra dan . . . ô Neen! het kan niet wezen.
'k Verdiende al haaren haat, indien ik dit dorst vreezen.
'k Moet hiermeer lichts in zien.
| |
Vierde tooneel.Kassandra, Orestes, Ismene.
Orestes.
Mevrouw, ach! wat ik hoor!
Wat hoop geeft aan de min myns Vaders ruimer spoor?
Hoe! zou dit huwelyk en 's Konings hevig blaaken
Gevallen aan uw hart? Zou zich uw bloed verzaaken?
| |
[pagina 58]
| |
Kassandra zonder wraak en zonder gramschap zyn,
En zien het leed van Zoon en Moeder zonder pyn?
Behaagt Kassandra (Goôn! wat zaak betreft my nader?)
Mycenens heerschappy en 't huw'lyk van myn Vader?
Zal ik geloof slaan, ach! aan zulk een droeve smart?
Kassandra.
Een lot verbind ons beide, in weêrwil van myn hart,
Voor eeuwig.
Orestes.
Groote Goôn! voor eeuwig? welke plaagen!
Die Trojaanin, wiens haat gantsch Griekenland moest draagen,
Zy die myn Vader voor haar grootsten vyand hiel,
En, ingenomen met haar Goden in haar ziel,
De Liefde en 't huw'lyk als een vloek met haat'lyke oogen
Aanschouwt heeft! Zy, die steeds scheen met myn leed bewoogen!
Zy, die den Zoon niet met den Vader in haar haat
Gelyk vermengende, scheen door deeze eed'le daad
My voor haar vriend uit haar vyanden te verklaaren!
Zy, ja zy zelf kan my dit huw'lyk openbaaren!
En Agamennon word van haar geächt, bemint,
Terwyl ze Orestes hoop in wanhoop wreed verstind!
Kassandra.
Verdiende ik immer dit verwyt door myne daaden?
'k Blyf Griekenland en myn Verwinnaar noch versmaaden;
'k Bewaar den Goôn, die 'k dien, volmaakt myn pligt en trouw;
'k Heb achting voor uw deugd; 'k beklaag uw leed en rouw;
In 't einde, ik wilde . . . Maar ik heb geen 't minst vermoogen:
'k Word als Slaavin, ja als een offer voortgetoogen
Naar 't bloedig slagtältaar, in weêrwil van myn zin,
Om 't noodlot te voldoen, zo veel als 's Konings min.
De groote Goden zelfs, de wet en stem der Goden,
Die overheerschende my porren door geboden,
Verwonnen eind'lyk tot dit huwelyk myn wil.
| |
[pagina 59]
| |
Myn overweegend hart stond voor die keur lang stil;
En de eerzucht heeft, hoe 't ook by u werde opgenomen,
Gelyk de Goden, my tot dit besluit doen komen.
Maar ach! wat zeg ik? 'k Hoor, in 't midden van myn druk,
Een Hemelmagt myn hart noch raân tot uw geluk;
Een Magt, wiens zoeten naam myn mond niet uit durft spreeken;
En Magt, die noch myn rust komt om uw leeven breeken.
Wat gramschap had gy niet, van alle hulp beroofd,
Door myne weigering zien storten op uw hoofd!
En eindelyk, wat zou een Koning niet beginnen,
Die minnenydig is, en alles kan verwinnen,
Een Medeminnaar, en een Vader al te wreed!
Ach! ga, myn Heer; ontvliê zyn gramschap, en uw leed.
Volg uwe Moeder, daar u Sparte hulp zal bieden.
Verlaat uw minnenyd, wil zonder marren vlieden
Van zulk een Koning, noch rampzaliger dan gy,
En meer beklaagens waard in al zyn dwinglandy.
Orestes.
'k Zie al te wel den grond van zulk een droevig raaden.
Gy bant Orestes uit uwe oogen en genaden,
En gy vervloekt hem meer dan ge uw Verwinnaar doet:
Gy vleit my, om myn hart met zulk een bitter zoet
Noch meer te pyningen door duizend wreede dooden.
Begeeft ge u naar 't altaar uit last van uwe Goden?
Helaas! gy stemt deez' Echt veel eêr zelf aan dan af.
Gy vreest om my, Mevrouw, de gramschap en de straf
Van Agamemnon; die min vreeslyk schynt te wezen
En min barbaarsch dan gy, die 'k meer dan u moet vreezen.
Voltrek dit huw'lyk dan, myns Vaders grootste schand';
Myn Moeders vrees; en, ach! de wanhoop van myn brand.
Zoek voor uw heerszucht in Mycenen grootsche Staaten:
Ik, dus vervolgd van Goôn en menschen, die my haaten,
Verlaat myn Ouders, Troon en Land: 'k zal eeuwig vliên
| |
[pagina 60]
| |
Myn wreede Minnaares om nooit haar weêr te zien.
Ik geef my blind'lings aan myn noodlot en haar vloeken.
'k Verfoei het leeven; 'k ga de dood uit wanhoop zoeken.
Vaar wel, Mevrouw.
| |
Vyfde tooneel.Kassandra, Ismene.
Ismene.
Met wat voor doodelyke reên
Vermoort ge Orestes noch in al zyn moeilykheên?
Kassandra.
Laat dien Rampzaligen, Ismene, veilig vluchten;
Hy heeft geen zwaarder leed dan aan dit hof te duchten.
't Is nut voor d'aanslag, dien ik smeedde in myn verdriet.
Ismene.
En wat toch smeedde gy? Trouwt gy zyn Vader niet?
Kassandra.
Vorst Agamemnon, en Orestes, gantsch Mycenen,
Gelooft dit zeker: maar zoud gy 't wel konnen meenen?
Gy, die myn zinnen kent, myn leed, myn zucht tot wraak?
Ismene.
Wat is dan dit geheim?
Kassandra.
'k Zal u een wond're zaak,
Een aanslag, waardig aan Kassandre alleen, doen hooren?
Ismene.
Hoe?
Kassandra.
'k Wil in 's Konings bloed zyn hoop en min versmooren;
Hem lokken, onder schyn of ik hem trouwen zou,
Naar 't outer, daar ik zal, tot troost van mynen rouw,
De Goden en myn bloed, die wee en wraak begeeren,
| |
[pagina 61]
| |
Door een groote offerhand' bevredigen en eeren:
'k Zal met myn hand, die hy op trouw wacht, in zyn hart
Den degen dryven; en dan eind'lyk, vry van smart,
Met vreugd het zelve staal door deezen boezem stooten,
Al Trojens ongeval, dat heerlyk dient beslooten,
Vervullen naar myn eisch, en zeeg'len 't met myn bloed.
Ismene.
Wat yslyk opzet! ach!
Kassandra.
Wat groot vermaak! hoe zoet!
Hoe heerlyk is 't om myn Verwinnaar te vervolgen,
En hem aan myne wraak, rechtvaardig en verbolgen,
Op te off'ren, door een daad die eindigt alle elend'!
Een daad, die eeuwig zal op 't aardryk zyn bekend,
En Agamemnons schim, als moorder der Trojaanen,
Naar myn heer Vaders schim gezwind den weg zal baanen.
'k Zie Klytemnestra, Goôn! moet ik, ontroerd van zin,
Noch wachten op der hoon der gramme Koningin!
| |
Zesde tooneel.Klytemnestra, Kassandra, Doride, Ismene.
Klytemnestra.
Neen, neen, Mevrouw, gy hebt myn gramschap niet te duchten:
't Waar onrechtvaardig. Ik kom liever by u zuchten:
Ik heb alleen misdaan; 'k beklaag myn' en uw rouw:
En wat men ooit geloov', 'k geloof uw hart, Mevrouw,
Gevoeliger van uw geboorte en achtbaarheden,
Myn traanen, en myn Zoons wanhoopende gebeden,
Als dat op ons verderf uw hoop een grondvest leit;
En zo gy al de hoop van Agamemnon vleit,
Het enkel is om hem in 't heftig woên te toomen.
Maar die gestilde storm in weêr op nieuw te schroomen.
| |
[pagina 62]
| |
Ik zie voor u, en uw beklaagelyken staat,
En voor Orestes maar alleen één hulp en raad:
Kom, vlucht met ons; dit is het eenigst' aller zaaken.
Gy zult een Koningin hier door uw Moeder maaken,
En van een Prins uw Gade. Ontvlied het straf gezicht
Van zulk een Dwingeland. Deeze aanslag is ons licht:
De vlucht is reeds besteld, die ik u aan kom bieden.
Laat ons dit snoode strand vervloeken en ontvlieden;
En Sparte zal ons haast in zyne havens zien;
Gantsch Griekenland, is 't nood, ons zyn bescherming biên;
Zyn Prinsen, Koningen, myn Vader, met hun krachten
Voor ons verydelen al Agamemnons magten.
Kassandra.
Mevrouw, gy ziet myn hart, door myn ontroerd gezicht,
Verbaasd om zulk een gunst, waar door ge my verpligt.
Doch waar toe noodig u met yd'le hoop te vleijen?
Hoe! meent ge de oogen van den Koning te verleijen?
Dat was vergeefs: en zo we al vlooden van dit strand,
Wy vielen haastig weêr in zyn verwoede hand.
Wat zou uw leeven, (Goôn!), voor zyne wraak behoeden?
Hoe zou hy op Kassandre en op Orestes woeden!
En neem, wy vluchten al op zulk een oogenblik
Waar in de vreeze, voor 't ontdekken, buiten schrik
Ons had gebragt, en wy al binnen Sparte waren,
Uw grootste hoop: zyn wy dan veilig voor gevaaren?
Gy weet wie Troje won, en dat die zelfde Held
De heele waereld kan verwinnen met geweld:
Wat zou hy dan niet doen, om zulk een spyt te wreeken,
Die Menelaüs hoon zo straf door gantsche beeken
Van bloeds gewrooken heeft! Laat ons het ongeval
Eêr onderworpen zyn, en staan voor 't noodlot pal;
Wel dood'lyk bitter, maar voor ons geenszins te myden.
Wilt gy uw ballingschap en echtverbreeking lyden?
| |
[pagina 63]
| |
Ik volg een Koning, dien ik vloeke, naar 't altaar.
'k Zal in 't gewyde koor by 't heilig kerkgebaar
Hem brengen . . . Wat ik zeg! Ja, 'k ga een koning geeven
Al de ongevallen die ik nasleep met myn leeven.
Klytemnestra.
ô Schandige uitvlucht, en bedrog maar al te waar!
Myne oogen eindelyk, myne oogen zien nu klaar
't Geheim van uwe ziel, dat ik noch nooit kost vinden.
Gy wilt u liefst aan 't lot van Agamemnon binden,
En met zyn grooten naam vermengen uw geslacht;
Ja dus uw droeven staat, vervallen en veracht,
Herstellen, heerschen, en met vreugde zegepraalen.
Kassandra.
Ik zal noch meerder: 'k zal myn glans doen grootser straalen:
Ik zal een opzet, my zo heerlyk, elk ten spyt
Zo verr' volvoeren . . . . Maar het is genoeg: de tyd
Zal alles nader u doen hooren en ontdekken.
Klytemnestra.
Hou op van langer my tot gramschap op te wekken.
Denk, Agamemnon te verliezen, en een kroon,
Is 't yslykst ongeval, en noch veel grooter hoon
Dat myn vyandige Slavin kan overwinnen
De plaats die ik verlies; en dat ik zie beminnen
Myn Medeminnaares. Maar 'k zal, om deeze smaad
Te wreeken, aan deez' dag, van Goôn en mensch gehaat,
Door duizend dooden doen op 't schrikkelykst gedenken,
't Ryk in een zee van bloed en traanen doen verdrenken.
Gy, die 't aanstaand voorspelt, en stoort eens ieders rust,
Is 't leed, voor u bereid, aan u noch onbewust?
Wel aan; 'k voorzeg u dan, en zonder Goôn te vraagen,
Myn gramschap is de god, die me openbaart uw plaagen.
Kassandra.
Ge onstelt my niet nu gy myn ongeval voorzegt:
| |
[pagina 64]
| |
'k Ben, meer als gy zyt, van myn noodlot onderrecht.
'k Voorzie te wel het uwe, en duizend ongelukken,
Die u met slag op slag afgryslyk zullen drukken,
En u te vreezen staan, die 'k reeds voor u beklaag.
Schend my vry overal; vervloek met plaag op plaag
Myn onbesmette ziel: doch hoe gy zyt bedroogen
Zal u de tyd doen zien, by 't oop'nen van uwe oogen.
| |
Zevende tooneel.Klytemnestra, Doride.
Klytemnestra.
Neen, daar is niets dat my in myne wraak belet.
Zy meent dat myn vertrek haar buiten vreezen zet.
Een gantsche dag is my 't verblyf noch niet verboden,
Daar 'k maar een oogenblik heb tot myn wraak van nooden.
Doride.
Wat wilt uw gramschap? Hoe! wil zy Kassandraas dood?
Klytemnestra.
Niets kan haar myne woede onttrekken in dien nood.
Doride.
Wie helpt u in uw wraak? Egistus is gevangen.
Klytemnestra.
Laat ons de boeijen, die zyn moedige armen prangen,
Verbreeken met geweld. Ik heb, tot myn geluk,
Noch trouwe vrienden in myn tegenspoed en druk.
Ik zal myn vyandin myn gramschap doen gevoelen,
En in haar bloed myn vuur van haat en wraak verkoelen.
'k Heb in tien jaaren, door 't voorzichtig Staatsbeleid,
En 't winnen van elks gunst, myn magten uitgebreid.
Kassandra moet deez' dag in 's Konings armen sterven:
Dan mag zyn wraak my en Egistus vry verderven.
Einde van het Vierde Bedryf. |
|