Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 353] [p. 353] Aan jongkvrouwe Sara de Canjoncle. Aardig Saartje, Beste kaartje; Uit dit Dicht Kunt gy licht Zien en weeten, Hoe vergeeten Ik alleen Zit en steen By myn Zuster; Te ongeruster, Om dat gy, Zo naby, My uw wezen, Waard gepreezen, Myn gezicht, Met het licht Van uw oogen, Onmeêdoogen, Dus onthoud. Ach! verkoud Al uw liefde, Die my griefde Met een wond Op één stond? Ik kom klaagen, Om te vraagen Of 't u lust, Om myn rust, [pagina 354] [p. 354] Hier te komen, Om de schroomen Met de smart Van myn hart Weg te jaagen. Wilt niet traagen: 'k Zit alleen Hier en steen. 'k Weet in boeken Niet te zoeken Een Vriendinne, Die myn zinnen Met haar kout Onderhoud, In het leezen, Als voor deezen: En de vriend, Die my dient, Is op heden Uit dees Stede; Die de min Uit zyn zin, Met zyn zingen Licht laat springen. 't Afzyn slyt, Met den tyd, Zulke vlaagen Met haar plaagen. Doch ik lagch Al den dag Met die grillen, Is 't uw wille Maar te zyn By Katryn. Vorige Volgende