Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 352] [p. 352] Verlooren en wedergevonden vriendschap. Wanneer de vriendschap op het aardryk scheen verlooren, Zocht myn verliefde geest haar op van stad, tot stad, En vloog door land en zee; maar nergens was die schat Aan bergen, bosch, of beek: dies scheen haar val beschooren. 't Gerucht van haaren dood drong zelfs al in myn ooren, Wyl snoô geveinsdheid reeds op haaren zetel zat. Toen viel myn droevig hart, van zoeken afgemat, In wanhoops duisterheid: want niets kon my bekooren. Doch eindelyk verscheen aan my dat Godlyk licht, In Sara, die de deugd en trouw in 't aangezicht, En waare vriendschap heeft in 't oog en hart geslooten. Dus licht zy als de Zon in d'opgang van haar Jeugd, En smelt en mengt myn ziel, als zy ze ontfonkt in vreugd: Dus bloeit ze met de haare in nieuwe vriendschaps looten. Den XVIIIden van Hooymaand, MDCLXXV. Vorige Volgende