Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 349] [p. 349] Aan de konst-en roemryke mejuffrouwe Cornelia vander Veer. Roemwaarde vander Veer! 'k ontfing uw braave kunst, Waar in gy aangenaam vernieuwt uw oude gunst, En eed'le vriendschap, die my eeuwig zal behaagen. Hoe heerlyk komt die zon met schooner glans te daagen Voor myn gezicht, dat in een akeligen nacht, Als zy verduisterd scheen, den tyd heeft doorgebragt! Zy sliep: gy wekt haar op, en trekt ze uit diepe droomen, Verdryft de neevelen, en van myn hart de schroomen, Dat vergenoegd in vreugd met onze vriendschap leeft, Die, als uw Zangheldin, eerlang te boven streeft De onsterflykheid, die u met glory wou bekroonen. Of myne Zangeres te traag haar pligt kwam toonen In 't smeeken om uw gunst, het was, ô Vander Veer! Dat zy niet trachten dorst na zulk een waardige eer, Die in uw byzyn, en uw Dichtkunst is geleegen, En u zo groot een naam op 't aardryk heeft verkreegen. 't Was dan vermeetelheid, indien myn pen begon Met Ikarus zo stout te naad'ren tot de zon: Haar vleugels zyn te teêr om naar dien top te vliegen: Zy kent haar zwakheid, die my nimmer zal bedriegen. [pagina 350] [p. 350] Ik eerde dan van veer de waarde van uw min. Hoe dier de aanbieding van uw gunst staat in myn zin Zal u dit blad, myn pen en tong te kennen geeven, Maar meest myn hart, waar in het leevend is geschreeven Met onuitwischb'ren inkt. Ik wenschte dat gy zaagt, Door een beslooten borst, een open hart, dat draagt Het waare vriendschapsvuur: dat breekt, hoe't schynt verborgen, Noch uit, gelyk de zon in 't krieken van den morgen, Vaak rood in 't aangezicht; beschaamd, om dat Natuur In waterwolleken by beurt verbergt haar vuur. Ei, wil met my de kracht der vriendschap eens beschouwen, Die niet bestaat, maar word ontvlamt door 't onderhouwen: Daar haar oprechtigheid eens trouwe wortels schoot, Is zy standvastig, en bezwykt voor tyd, noch dood: Waar zulk een zon opging daar zal zy nimmer daalen. Of zy nu lichter dan wat flaauwer schiet haar straalen; Geen nood: zy leeft altyd daar zy eens heeft bemint; Schoon 't lieve voorwerp van haar oogen is verblind, En zweeft in verder lucht, of leit in diepe graaven. Waant den Cornelia, versierd met zo veel gaaven, Dat ik u niet beschouw als schuilt gy uw gezicht? Ik zie u zonder zien, en roem uw heerlyk licht: Noch is 't de vriendschapsplight te toonen myn verlangen, Om tyd te weeten als uw heusheid wil ontfangen Het aangeboôn bezoek, dat gy my met uw kunst Hebt opgedraagen, tot een teeken van uw gunst. Vorige Volgende