Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 344] [p. 344] Aan de vermaarde zangster mejuffrouw Cornelia vander Veer. Gy miste, ô Vander Veer! wanneer gy dacht te hooren, In rym van laager toon, den hoogen klank en zwier Van 't eêlste Puikvernuft, de schrandere Questier; Als of die Zangster was in my op nieuw herbooren. Maar neen! die schelle klank, dien tyd noch dood kon smooren, Schonk zy uit liefde aan u, die om den lauwerier, Met haar gestreeden hebt, toen eerst het vriendschaps vier, Gebluscht met 's levens licht, ging al te vroeg verlooren. Men vraagt niet naar bewys, daar 't werk te kennen geeft, Hoe in uw braaf verstand die Katharyn noch leeft: Want dubb'len geest en kracht bespeurt men in uw klanken. Had ik een straaltje dan van dat vergoode licht, Het zou meest schitteren, wanneer ik zong in dicht Uw deugd en lof, om u voor gulle gunst te danken. MDCLXXIV. 7/25 Vorige Volgende