Mengelpoezy. Deel 1
(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij
[pagina 328]
| |
Weerklank aan den eerwaarden hooggeleerden heere D. Wilhelmus Sluiter, naarstig opziender en leeraar van Gods gemeente te Eibergen.Ik weet dat uw godtvruchte Dichten,
Die gy in overvloed verëert,
De eenvouwdigheid alleen niet leert.
Maar hooger geesten kunnen stichten.
'k Schep vreugd dat in deez' droeven tyd
Geen Dichtkunst van u is verdweenen,
Die ons met Gods Ga naar voetnoot* Propheet leert weenen
Om misdaad die Gods gunst afsnyd;
| |
[pagina 329]
| |
En de oorlogs zwaare plaag bragt binnen
In 't hart van 't lieve Vaderland:
Ook hoe de Hemel aangerand
Moet worden, om zyn hulp te winnen.
'k Zie nu der dart'len rym gesleurd,
En als een afgodin verstooten.
Wat heeft men ooit daar uit genooten,
Als kwaad, daar 't zedig hart om treurt?
De Deugd krygt moed, wyl Sluiters zangen
Ontsluiten tot hun liefde elks geest.
Komt, Nederlanders leest, herleest:
Zo moet God lof, gy hulp ontfangen.
Amsterdam, den IIden van Oegstmaand, MDCLXXII. |
|