Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 323] [p. 323] Opdragt van myn treurspel Herkules en Dianira, aan den heere mr. Harmannus Amai, rechtsgeleerden. Myn Zangster, die den toon van't Treurgedicht waardeert, Neemt met haar Herkules, om veiliger te klaagen Op 't droevig Schouwtoonneel, in 't midden van zyn plaagen, Een toevlucht tot uw naam en deugd, van elk geëerd. Zy hoopt, schoon dat hem een vergiftig vuur verteert, Verdrukt van 't noodlot, en vervolgd van Junoos laagen, Dat hy uw schrand'ren geest en oordeel zal behaagen; Terwyl hy, met gunst gesterkt, de nyd braveert. 't Mislukt haar niet: ô neen! gy word met hem bewoogen: Uw heusheid reikt hem reeds uwe armen, uit meêdogen, Waar in hy sterft gerust ten einde van zyn druk. Zo ziet zy dan haar Held vergood ten hemel zweeven; Daar hy uw braaven naam op 't voorhoofd heeft geschreeven, En zy haar arbeid acht voldaan door dit geluk. MDCLXXXVIII. Vorige Volgende