Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 315] [p. 315] Aan den heere Ysbrand Vincent. Zo zal de Schouwburg dan, wiens luister scheen verlooren, Te lang gemarteld en misverwd in 't schoon gelaat; Gehandhaafd en beschermd door de achtb're Magistraat, Nu veel volmaakter als voorheen zich laaten hooren. 'k Zie de oude heerlykheid op nieuw in haar herbooren; De ziel der Dichtkunst, en het deftigste sieraad Der Nederduitsche taal, op hooge en laage maat In Treur- of Blyspeldicht, elk streelen en bekooren. Hoe zal zy nu voortaan een prikkel zyn der deugd! Een leerzaam tydverdryf tot nut der eed'le jeugd, Tot roem van 't Y en zyn doorluchte Burgerheeren! My dunkt ik zie haar 't hoofd opbeuren recht van pas, En, als een Fenix, weêr verryzen uit haar asch, Veel schooner blinkende, nu gy haar zult regeeren. [pagina 316] [p. 316] Aan den zelfden heere; met myne tooneelpoëzy. Aanvaard, myn Heer, aanvaard de aanbieding van myn hand, Myn Treurtooneelgedicht in Nederduitsch geschreeven: Het onderwerpt zich aan uw oordeel en verstand, Naauwkeurig in 't Parysch en Roomsch Tooneel bedreeven: Is 't aan dien toets te licht? Geen nood, indien voortaan Myn Zangster op uw spoor en lichten rei mag gaan. Vorige Volgende