Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 314] [p. 314] Aan den heere Joan van Meekeren; met myn treurspel Ariadne. Myn Ariadne is aan uw heusheid dier verpligt, Nu zy, terwyl ze in rouw, met traanen overlaaden, Ver van haar Vaderland, van 's Vaders ongenaden Word wreed vervolgt. Haar trouw, in haar verliefd gezicht, Van Thezeus trouwloosheid geschonden al te licht, En van haar Zuster te beklaagelyk verraaden, Geen uitkomst ziende in haar elende, spyt en schaaden, U kan behaagen in myn Nederduitsch Gedicht. Haar kwaad geval poog hier, als elders, haar te drukken; 't Mag in 't gezicht des nyds, haar tederheid gelukken Dat zy meêdoogenheid en schuilplaats by u vind. Terwyl ze uw eed'len geest en deugd leest uit uw oogen, Vertroost het haar, nu zy van Thezeus blyft bedroogen, Dat ze in van Meek'ren vond zo heusch, zo trouw een vrind. Vorige Volgende