| |
| |
| |
Ter kloosterstaatsy van de godminnende zuster Helena Francisca Staats, bevestigd in de orde van de zusteren der penitentie, onder den darden regel van den H.V. Franciscus, te Hussen, den XXIXsten van zomermaand, MDCLXXXVIII.
Zo ziet men dat Helene, in 't bloeijen van haar jeugd,
Alleen omhelzende in haar ziel de waare deugd,
En, door den bystand van het goddelyk vermoogen
Gesterkt, met haaren geest al lang vooruit gevloogen,
Op zuiv're vleugels van 't doordringende gebed,
Van boete en aandacht, nooit van aardsche zorg verlet;
Tot in den derden kreits van 's hemels heerlykheden,
Heeft 's waerelds ydelheid standvastig doorgestreeden,
En, zegepraalende gelukkig in haar God,
Gelyk een Kruisheldin, verkiest een zalig lot;
Daar zy, beproefd van hart, van zinnen en gedachten,
De blinkende trofeen der waereld kan verachten,
| |
| |
Zy keert haare oogen en haare ooren van 't gevlei
Der waereld, treedende aan de kuische maagdenrei,
Om stil, om yverig en nederig van zeden,
Gehoorzaam, en nooit moê het voorbeeld na te treeden
Van 's Hemels Zoon, den Zoen van 't menschelyk geslacht,
Wiens heerlykheid het luste om arm, ja om veracht,
Verschooven in een stal der beesten, hier te leeven;
Daar zelfs de hemel Hem is tot een troon gegeeven;
En al het aardryk Hem ten voetbank, die alleen
Het alles toekomt, en het alles kan bekleên.
Zo leert Hy hoe men 't al moet met zich zelf verzaaken,
Geduurig stryden, en met vasten, bidden, waaken,
Gehoorzaamheid, die Gode en zyne Kerk behaagd,
Van geen beletselen verwonnen of vertsaagd,
De hel verwinnen, om ten hemel in te vaaren.
Zo ziet men u, vol vreugd, met uwen Jesus paaren,
O wyze Maagd! die aan uw geest alleen geviel,
Den lieven Bruidegom van uw herbooren ziel,
Die niemand liever heeft als die zyn kruis wil draagen,
En Hem navolgen met een heilig welbehaagen.
Dit doet ge, uit trouwe liefde, en zyt tot volgen reê,
't Zy dat uw Jesus treede in 't hof Gethasemané,
Waar dat gy met Hem waakt, schoon zyne Jong'ren slaapen:
Gy strekt de naagalm van zyn vruchten; en geschaapen
Tot zynen dienst, staat gy, Godvruchtige, gereed
Om 't dierbaar bloed, dat Hy uit bitt're bangheid zweet,
Van 't afgematte, van 't gezegend lyf te droogen:
Of daar hy word bespot, belastert en bespoogen
| |
| |
Voor 's Heidens richterstoel, door 's Hoogenpriesters haat:
Gy treed uw Bruigom na, daar Petrus hem verlaat,
Zelfs tot op Golgotha in 't schriklykst' van zyn smarte,
En staat, als een Maryë, aan 't kruis, en weent van harte.
Gy volgt Hem daar Hy in den diepen afgrond daalt,
En het rantzoengeld voor een anders schuld betaalt,
Daar gy Hem over Hel en Dood ziet triomfeeren,
Met hem opvaarende, om nooit wederom te keeren
In 't stof der ydele aard'; terwyl gy voor altyd,
Aan 't heilig outer, word zyn Godheid toegewyd.
Nu dunt my dat ik zie een rie van Cherubynen,
Met hemelsche Muzyk, tot uwen lof verschynen.
Het geest'lyk Nonnekoor volgt op dit zoet geluid;
Terwyl dat uit de lucht de goddelyke Bruid
Een kroon van maagdepalm, wiens onverwelkb're blaâren
Zyn eeuwig groen, ontfangt op haar gewyde hairen.
De groote Moeder van den grooten Konstantyn,
Uw Naamgenoot, geplaatst in 't blinkend kristalyn
Des hemels; ziet verheugd, met al haar Kruisgenooten,
Hoe gy het alles kunt, alleen om God, verstooten,
Terwyl zy eeuwig u gedenkt met haar gebeên.
Zo kan uw voorbeeld, ô Godsdienstige Heleen!
Een yder leeren hoe men leeft zyn God ter eeren,
Daar gy hier naamaals nooit het loon van zult ontbeeren.
Ten verzoeke van den Heere Herm. Theod. Staats.
|
|