Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 287] [p. 287] Klachten aan myn afweezende feizant. Hoe ongelukkig zyn de tyden! Helaas! ach, ach! wat moet de deugd Al smaad en onderdrukking lyden; Terwyl de snoodheid zich verheugt Als zy de eenvoudigheid mag plaagen, De list met onrecht zaamenspant, En geeft aan yder stof tot klaagen! O myn doorluchtige Feizant, Alleen tot myn vermaak geschaapen, Zo schoon, zo heerelyk, en net, Daar ik zou kunst en vreugd uit raapen! Waar heeft men u dus vastgezet, Dat gy niet weêr tot my kunt koomen? Ik wachte u lang: maar 't was om niet. Dies moet myn hart met reden schroomen, En zuchten, ach! om uw verdriet; [pagina 288] [p. 288] Terwyl men u houd streng gekluisterd, En van uw waardigste sieraad Misschien tierannig heeft ontluistert. My dunkt ik zie u reeds versmaad, En hoe gy 't licht slechts moogt aanschouwen Op dat ge al voet- en handveeg dient. Wat mogt ik u dus licht betrouwen Aan zulk een ongetrouwen Vriend, Die my beloofde u waardig te eeren, En weêr te stellen in myn hand! Maar hy belet u zelfs het keeren, O myn doorluchtige Feizant! Och! moest gy zyn zo schoon gebooren, Door de eed'le kunst van myn Vriendin, Op dat gy zoud het oog bekooren Van hem die, nu verkeerd van zin, U zo ondankbaar houd gevangen? Doch schoon gy zyt in zulk een stand, Ik wacht u komst noch met verlangen, O myn doorluchtige Feizant! Zoek uwe vryheid weêr te vinden. Vlieg van zyn tafel, huis en oog, Of uit de handen van zyn vrinden. Bedrieg hem die u eerst bedroog. 't Geschied slechts om uw hals te vryën Van 't onverdraagelyke juk Van snoode en lange dwinglandyën. Doch dorst hy, tot myn ongeluk, [pagina 289] [p. 289] Uw zuiv're vleugelen verkrachten, Zo bid hem staag, waar hy zich wend (Hy moet door schaamt' zyn pligt betrachten) Dat hy u vaardig tot my zend, Daar gy in volle vreugd zult leeven, Daar alle u ellef Broeders zyn, Die, uit een zuiv're zucht gedreeven, Uw afzyn strekt tot wreede pyn: Want gy zyt vleugels van één veeren. Doch neem, zo hem uw beê verstoort, Geduld, en laat hem triomfeeren Met iets dat hem niet toebehoort, En zonder luister is gewonnen: Blyf edelmoedig in zyn band En denk, (zo zy uw troost begonnen) O myn doorluchtige Feizant! Dat hy u heeft met list gekreegen. 'k Verwin de schade, en hou den zegen. Vorige Volgende