Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 276] [p. 276] Aan Galathé. Ha wreede Galathé! zal ik dan nooit verwerven Uw trouwe wedermin? en wil uw killig hart Myn boezem pynigen met nieuwe minnesmart? Zult gy my duizend doôn, om uw vermaak, doen sterven? En moet ik de opkomst van uw lieflyk leeven derven, Dat, versch ontlooken, zelfs Auroraas glanssen tart? Zo blyft myn ziel, in 't net van uwe min, verward, En ik zal eeuwig in een zee van liefde zwerven. Want schoon de nachtgordyn het helder licht bedekt, Zy dekt geenzins myn kwaal: Maar als Diane wekt De bloozende uchtendzon, komt zy myn rampen wekken: Die plaagen 't kwynend hert, al op een zelfde wys: En gy, die vlammen sticht, blyft zelf zo koud als ys. Noch ly ik willig, mogt ik eens uw weêrmin trekken! Vorige Volgende