| |
| |
| |
Op het verjaaren van den heere Hendrik Schreuder van Draag; schryvende onder zyn ongemeene gedichten, liefhebber der waarheid, poëet, en mathematicus.
Zo roemt dan yder een den dag van uw verjaaren,
Doorluchtige Poëet! terwyl de Lauwerblaâren
Om uw vergode kruin, de afgunstigheid ten spyt,
Op 't heerlykst bloeijen in den barsten wintertyd.
Wat is uw jaargety gelukkig en gepreezen!
En uwe lof alreeds ten middagtans gereezen!
Gy zweeft dan in uw Dicht, en met uw Dicht uw Naam,
Uitstekend Kunstenaar, op 't aardryk door de Faam.
De Geest van Vondel, tot onsterflykheid gebooren,
Wiens naam de waereld, met eerbiedigheid moet hooren,
Herleeft op nieuwe wys in uw byzond'ren geest.
Ja, hooger schoeijende op een Sofoklesche leest,
| |
| |
Kuntge alle dichten door uw kracht naar de eerkroon steeken
Als in uw woorden en uw werken is gebleeken,
Schoon dat uw kunst eerst is in 't opgaan van haar jeugd.
Hoe vaak hebt gy Parnas gesticht, verbaast, verheugt,
Met zulk een Treurspel, dat volmaakt in alle deelen,
Als eygen vinding is geschikt om wel te speelen
Op 't Amsterdamsch Tooneel, tot welks gewenscht profyt
Gy uw Susanna baarde in 't aanzicht van de Nyd;
Die van uw breinkas zo haar oorspronk heeft genomen,
Gelyk Minerva is met schild en speer gekomen
Uit 't hoofd van Jupiter, den vader van de goôn.
Geen wonder: want gy zyt de schoonste Apolloos Zoon.
Elk vraagt, zo dra hy komt uw kunst en taal te hooren,
O groote Schreuder! straks waar dat gy zyt gebooren.
En yder zweert dat u in 't letterryk Atheen
Voor de eerstemaal de zon en het geluk bescheen:
Het schynt dat gy aldaar de wysheid hebt gezoogen,
En uit haar borsten 't merg van uw verstand getoogen:
Dit blykt wanneer uw pen de rykste spreuken slaat,
Waar meê gy 't lof opzingt van Amstels wyzen Raad;
Of als ge uw Heldendicht door uwe Lier komt wringen,
Daar 't Amsteldamsch Parnas moet luist'ren naar uw zingen:
Geen wonder, wyl gy staag, met taal, noch ongewend,
En nieuwe vonden, maakt uzelf alom bekent;
Dat al de waereld op uw Jaargety doet letten.
Maar, als gy komt een wys op huwlyksmin te zetten,
De kuische bruiden zingt naar 't bruilofts ledekant,
Dan zwicht het alles voor uw wonderbaaren trant.
| |
| |
De negen Zusteren, die gy uw kunst komt toonen,
Zyn bezig deezen dag met haar Gedicht te kroonen:
Gy zyt van haar bemind, en elk zingt om het meest.
Ik, opgetrokken met de Dichters in den geest,
Zie, hoe zy vlechten van uw Vaerzen de êelste kranssen
Die nooit verdorren door haar schitterige glanssen.
Hoor zelf, hoe zy uw lof met veêl- en keelgeluid
Op 't hoogst uitgalmen, dat de klank op 't aardryk stuit.
Wanneer de blonde Apol komt van Parnas te dwaalen,
Dan zullen ze u van de aard' by zich ten hemel haalen,
En stellen over haar u tot een Opperhoofd:
Dan word uw Jaargety eeuw uit eeuw in gelooft:
Dan zult gy stad op stad, gelyk Amfion, stichten;
Dan pronkt gy aan 't gesternt', om 't aardryk te verlichten,
O Mathematicus! ô Held der Poëzy!
By Venus, Hercules, en Mars, tot lof van 't Y,
Daar ge uw verstand en niet het leeven hebt gekreegen.
Schoon Fredrikstad draagt roem op zulk een schoonen zegen,
Dat zy zo groot een man uit zich gebooren ziet,
Die alle lof alleen, op zyn verzoek, geniet;
Het magtig Amsteldam zal u in goud doen leeven.
Zo blyf uw beeld dan voor en na uw dood verheeven.
Dat nooit Apol in u den geest der Waarheyd blusch,
Op dat gy blyft Poëet en Mathematicus.
MDCLXXXII.
| |
| |
| |
Op het zelfde verjaaren.
Heer Schreuder van Draag!
Dronkt net op een haartje,
Als gy slechts wilt braaken,
Wel vruchtbaar kunt maaken:
Daar van komt te groeijen,
Zult eeuwig doen lichten,
Dies zyt gy nooit drukkig,
| |
| |
Dat staâg aan haar voeten
Haar wysheid komt groeten.
Zyn zwaarder van krachten
Dien 'k eeuwig zal melden!
Naar 't voorbeeld der wyzen.
Naar 't leeven geklonken,
Moet eeuwig staan pronken.
Gedicht voor N.N.
| |
| |
| |
Noch op 't zelfde verjaaren.
Naamhafte Held der Poëzy,
Uitblinkende in veel wond're gaaven,
Die waardig, yverig en bly,
Parnas viervoetig op komt draaven,
Als 't vlugge Paard van Pegasus
Dat luidkeels uitroept uw verjaaren,
Wat draagt uw hoofd al lauwerblaâren!
Hoe teêr heeft u Apol bemint,
O hoog gepreezen Held der Helden!
Waar door gy elk verzoekt, verbind
Uw overgrooten naam te melden,
Dien ge in uw eerste doopceel kreeg,
Waar meê gy yder kunt bekooren.
En of uw mond voor eeuwig zweeg;
De geest, waar meê gy zyt gebooren,
Blinkt al zo klaar in uw gezicht
Als 't helder zonlicht in het duister,
En in uw ongemeen Gedicht
Een meer als daagelykschen luister.
Het schynt of gy gebooren zyt
Om de Amsteldamsche Treurtooneelen,
Die gy voor ongeval bevryd,
In top te heffen met uw Speelen.
| |
| |
Want uw Suzanna is zo schoon
Dat elk, als hy haar komt te leezen,
Roept schaat'rend' uit: gy spant de kroon;
Gy moet alleen de Meester wezen.
Gy toont hoe zy haar Meisjes riep,
Wanneer zy lust had zich te wassen;
Die zy met voordacht stiert om Ziep,
Terwyl de boeven op haar passen.
En of de Nyd dit Treurspel laakt;
't Is in zo schoon een vorm gegooten,
Waar door dit maaksel is volmaakt,
Wel waard van u te zyn gesprooten.
Men kent den Vader aan de Vrucht;
De Leeuw is aan de klaauw te kennen.
Zo zal van de een in de and're lucht
Uw Naam ter heirbaantrans oprennen;
Daar elk zo zal den lauwerier
Om u gesplitste hoofdruin voegen,
Met zulk een onvervalschsten zwier
Als ooit Romeinsche Helden droegen.
Leef lang, ô groote Kunstenaar!
't Was alles dood, waart gy verlooren.
'k Wensch dat wy lang noch, jaar op jaar,
Uw Dichörakels moogen hooren.
Zo streeft gy de eeuwigheid voorby,
Naamhafte Held der Poëzy!
Gedicht voor O.O.
| |
| |
| |
Noch op 't zelfde verjaaren.
Euripides, Homeer, en Flakkus, Pindarus,
En Naso, ô Poëet en Matimaticus!
Staan op uit d'yz'ren slaap, na zo veel duizend jaaren,
En stellen t'uwer eer hun halfverroeste snaaren.
De negen Zusters, en 't grootmagtig Helikon,
Dat u houd voor een op- en ondergaande zon,
Slaan mede hand aan 't werk, om uw weetzieke zinnen
Het kruid en sap, dat al de Goden trouw beminnen,
En wyze mannen maakt, uit diepe schuld en pligt
Op te offeren in plaats van een Verjaargedicht.
Nu zult gy zo volmaakt als Junoos Vogel zweeven;
Nu als 't schilddraagend Beest het al te boven streeven:
Nu zult gy wond'ren doen, by 't geen gy hebt gedaan.
Zo zal uw naam alleen in alle historys staan.
Gedicht voor P.P.
|
|