Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 202] [p. 202] Op het eerste jaargety van den heere Isaak Spruit. O geestig Spruitje! ik vier uw eersten Leevensdag, En eerste Jaargety, die yder kan behaagen. Gy zyt uw's Vaders hoop, en Moeder troost en lagch, Terwyl uw glans zo schoon en heerlyk is in 't daagen. Kan uwe Morgenstond, in zulk een teed're jeugd, Reeds alle nevelen zo krachtig doen verdwynen? Gy geeft noch grooter hoop van wysheid, roem en deugd, Wanneer uw's leevens zon zal op den middag schynen; En als ge treed op 't spoor van uwen Naamgenoot, Dien Isaak, om zyn deugd en groot verstand verheeven; Die Zon, wiens waardig licht zo eed'le straalen schoot, Waar door hy, na zyn dood, op aarde altoos zal leeven. Zo moet ge, ô Schoone Spruit! ter eere van uw Stam En braaven Naamgenoot op 't allerheerlykst bloeijen: Zo ziet men aan de vrucht van welk een boom zy kwam: Zo moet ge altyd in deugd gelyk in jaaren groeijen; En God, wiens goedheid u het lieve leeven gaf, Schenke u zyn heil, en keere alle onheil van u af. Den XVIIIden. van Herfstmaand, MDCLXXXIII. Vorige Volgende