Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 196] [p. 196] Op het tweede verjaaren van den heere Jan de Canjoncle, en zyn echtgenoote juffr. Sara de Geus. Terwyl de kracht en glans der Oppermajesteit Het Aardryk zegent met een nieuwe vruchtbaarheid, Ja al wat leeven heeft doet nieuwen adem haalen, En 't groene veldtapyt met keur van kleuren praalen, Zo konstig geschakeerd gelyk de Morgenstond, Die 't lieflyk blank by 't blos draagt in zyn schoonen mond; Zo luikt myn zangnimf op in voortyd van haar leeven Gelyk het jeugdig jaar, en eert, uit zucht gedreeven, Deez' langgewenschten dag, door zyn geluk vermaard, Nu gy, verëende Twee, gelyklyk weêr verjaart. Hier valt dan 't los geval: wy kunnen klaarder leezen In 't heilzaam voorbeschik van 't onbegryplyk Wezen, Dat gy uw Trouw door en Geboorte, op wond're wyz', Gelukkig zegelde in zyn hemelsch Paradys. Roemwaarde Twee! wat goet kan dan uw heil opweegen? De zon viert zelfs deez' dag, en komt u vriendlyk tegen. [pagina 197] [p. 197] De Hemel juigcht, dieu begaaft heeft met één zin Als met één jaargety, en staadig uwe min, Door uw geboortezon ontfonkt, op nieuw doet groeijen, Gelyk de lieve Lent'; doch die vergaat na 't bloeijen En staat de lucht ten doel, en strengen Wintertyd; Daar uwe liefde duurt, en nooit verslenst noch flyt. Uw vriendschapsvuur kan, ô Canjoncle! nooit verkouwen, Als gy de gaaven van uw Ega gaat beschouwen, Wiens deugd en moederzucht staâg aanwascht tot uw kroost, Dat u met glory kroont, tot uwe vreugd en troost. Hoe kweekt en koestert zy die aangenaame looten, Waar in haar's Egaas deugd haar wortels heeft geschooten! Uw schrand're Sara, de oudste in jaaren en verstand, Verheerlykt deezen dag, nu zy van yver brand, Om 't roemenswaardig spoor der wysheid na te treeden, Daar Vader voortrad met zyn onvermoeide schreeden. Zo volgt ze u beide ook in grootmoedigheid en deugd, En zy verdrinkt met my in zee van dubb'le vreugd; Na dat ik scheemerde in den glans van zulke gaaven, Die uw geboortedag doen aan 't gestarnte draaven, Daar zy de Maan, en al het zilv're luchtsieraad, Zo ver in wond'ren als in pracht te boven gaat. Doch eer myn zangeres in blydschap komt te smooren, Laat zy zich, als de zwaan op 't doodlyk dons, noch hooren, En wenscht u zingend toe, dat uw geboortelicht U nooit verschyne als met Gods zege in 't gezicht. Beide verjaard den IIIden van Bloeimaand, MDCLXX. Vorige Volgende