Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 191] [p. 191] Geboortegroete aan den jongen heere Job van Meekeren. Met welk een yver groet ik u door myn gezangen, O kleine Zoon! zo lang het eenigste verlangen Van uw Heer Vader, als de hoop van zynen Stam En liefsten wensch van zyn gewyde huwlyksvlam! Op uw geboorte straalt de blydschap hem ten oogen En wezen uit, in zulk een zegen opgetoogen, Zyn leeven ziende door uw 's leevens morgenstond Op nieuw verryzen met den bloessen in den mond, En als een jonge zon doorbreeken, in wiens straalen De deugd van uw geslacht veryd'len zal noch daalen. Hy kuscht u duizendmaal, en kuscht in u het schoon Van uw Vrouw Moeder, en gy schynt reeds een Adoon, Daar ge aan haar blanke borst het voedzel weet te trekken En inzuigt met de melk haar deugden zonder vlekken. Hy 's nooit van kusschen noch van u te aanschouwen moê, En, gy klein Knaapje, reikt hem beide uw armpjes toe: [pagina 192] [p. 192] Uw vriendlyk wezen schynt een lagchje hem te geeven, Als of gy op uw wyz' hem danken woud voor 't leeven. Ja, geestig Wichtje, dank hem vry, die uwe jeugd De heirbaan wyzen zal van wysheid en van deugd, En die hem 't leeven niet alleen zult schuldig wezen, Maar ook 't welleeven, als ge alom zult zyn gepreesen Om uw grootmoedigheid, geleerdheid en verstand, En zyn een licht van uw Geslacht en Vaderland. My dunkt ik zie hoe gy de Dichtkunst zult beminnen, En wezen op zyn spoor een vriend der Zanggodinnen. Uw Grootvaâr Schouten ziet dit mede in u te moet, En hoe gy nimmer zult verbast'ren van zyn bloed. Hy zal uw vroege jeugd aanprikk'len, om te zoeken Den grond der weetenschap in zyn geleerde boeken. Leef dus voorspoedig dat u steeds het leeven lust: Niets stoore, als gy zyt zacht in slaap gewiegt, uw rust. 't Geluk, 't welk van uw wieg af aan u kroont met zegen, Groei met u op, en blyf geduurig u genegen. O klein van Meekertje! word groot; kroon Vaders hoop, En blink gelyk de zon in uwen leevensloop. Vorige Volgende