Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 165] [p. 165] Op het verjaaren van den heere Koenraad van Ditsom. Het aangenaame licht van deezen blyden dag Verschynt met meerder glans en blydschap als het plag, Terwyl een yder u met wenschen komt ontmoeten, En uw Geboortezon met zegeningen groeten. Wat is deez' tyd, myn Heer, 't gedenken dubbel waard, Waar in gy 't leeven en het licht ontfingt op aard! Wat hebt gy sints geleert door uw verstand en reden, De waereld kennen en haar wisselvalligheden! Hoe niets standvaster is als de onstandvastigheid, En alle in 't verderf en in het booze leit. Hoe vaak hebt gy de deugd zien van haar glans berooven, Rechtvaardigheid, en trouw verdreeven en verschooven, En eigebaat, gespeeld op 's Waerelds groot tooneel, Inhoudende zo stout altoos het darde deel! En als gy alles u voor oogen komt vertoonen, Wat hebt gy vaak uw trouw zien averechts beloonen; En uw goedhartigheid, staag al te veel geverd, Versmaad, gehoond, vertreên, gelasterd en geterd! [pagina 166] [p. 166] Maar gy, van uwe jeugd tot braaf bedryf geneegen, Kunt 's waerelds ydel loon wel naar verdienste weegen; En uw grootmoedigheid, die voor geen laster zwicht, Braveert staag de eigebaat, en de ondeugd in 't gezicht. Gy kunt gerust met uw verheevene gedachten, Al wat beneden is verwerpen en verachten. En wie zag immermeer dat uw oprechte borst, Was met geveinsdheid of schynheiligheid bemorst? Gy weet wel hoe men kan door allen hinder streeven, Alleen met wel te doen en met een vrolyk leeven. Met welk een goeden wil, en wat vernoegden geest Kunt gy dus 't goede doen, voor 't kwaade nooit bevreesd, En uw Geboortezon met alle vreugd onthaalen, Uw hart verlustigen en baak'ren in die straalen! Daar and'ren, schuuw voor 't licht van hun geboortedag, Den stond vervloeken toen hen eerst de waereld zag. Maar uw standvastigheid streeft alle leed te boven. Hoe zal men dan naar eisch uw eed'len inborst looven, En deezen blyden dag, die heerlyk word geviert? Die zelve zich zo schoon met uwe gaaven siert, En vlecht een kroon van lof om uw eerwaarde hairen. Ik wensch dat gy noch lang zo vrolyk moogt verjaaren. Nooit word voor uw gezicht herbooren deeze stond, Als met een nieuwe vreugd en zegen in den mond, Die u verslyten doe, bevryd voor alle plaagen, Voorspoedig en gerust uw overige dagen. Den IXden. van Sprokkelmaand, MDCLXXXII. Vorige Volgende