Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 161] [p. 161] Op het verjaaren van mejuffrouwe Joanna Muissart, weduwe van den heere Joan de la Fontaine. Zo ziet gy wederom uw Jaargety verscheenen, Terwyl de Tyd allengs glipt met uw dagen heenen, Daar uw Geboortezon, in 't op- en ondergaan, U leert hoe niets op aard 't verderf kan tegenstaan; Terwyl gy in het lot u door Gods gunst gegeeven, In hem gerust, slyt, tot zyne eer alleen, het leeven, Uw Huis bezorgende, al uw vaderlooze Kroost Tot nut en heil, sints dat de dood uw Hoop, uw Troost, Uw waarde Weêrhelft, om zyn deugd altoos te looven, Verstand en Godsvrucht, u te ontydig kwam ontrooven; [pagina 162] [p. 162] En 't waar onmoogelyk te denken aan dien slag, Indien men hem met u niet weêr herleeven zag In welgeäarde Zoons en Dochters, die verzoeten Dat bittere verlies, met traanen niet te boeten. God heeft u dag op dag gesterkt, en jaar op jaar; En eindelyk wierd gy door zyne gunst gewaar, Dat alles 't geen hy in den Hemel heeft beslooten, Ten nut en goede werkt van zyne Gunstgenooten. Zo moet u deugd aan hun noch lang ten voorbeeld zyn, En uwe dagen, vry van rampen druk en pyn, Noch lang gerekt, en in het klimmen van uw jaaren U de ouderdom geen last verstrekken, noch bezwaaren; Maar wezende van God gezegend vroeg en spaâ, Moet ge uit zyn Heil-Fontein genade voor genaâ Ontfangen, tot ge in 't eind, zynde afgeleefd van daagen, En 't aardryk moede, word ten Hemel ingedraagen, Daar gy, herleevende in een nooitgestoorde vreugd, Genieten zult het loon van uw oprechte deugd. Vorige Volgende