Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 157] [p. 157] Op het eerste jaargety van jongkheer Isaak de la Fontaine, zoontje van den heere Isaak de la Fontaine, en mejuffrouw Hester Muissart. Aardig Zoontje van een Vader, Van een Moeder, die te gader Om hun deugden zyn vermaard; Vader, die geen zorgen spaart, Om uw zuiv're jeugd te kweeken Zonder vlekken en gebreken; Moeder die geen moeite deert Als ze uw mondje spreeken leert Zoete woordjes, zoete kluchjes, Die uw geesje vangt zo vluchjes, [pagina 158] [p. 158] En straks nabaauwt op de maat: Zie, hoe elk verwonderd staat Voor de groote lieflykheden Van uw kleine en teed're leden. Zet ge uw snelle voetjes voort, Yder treedje, elks oog bekoort. Wat voor lagchjes, wat voor lonkjes, En betoverende vonkjes, Straalen uit uw oogjes niet! Oogjes, daar men nooit verdriet, Maar de blydschap in kan leezen. Wat voorspelt uw geestig wezen Reeds al glory, glans en deugd! Hoe, in d'opgang van uw jeugd, Uw vernuft in top zal zweeven, Daar gy eeuwig door zult leeven. Zet uw eerst Jaargety Stof en lust myn zangster by; Hoe zal zy dan zwierig draaven In den rykdom van uw gaaven, Op een trotsen toon en trant, Als uw rypheit van verstand, In de lente van uw jaaren, Zal de schoonste vruchten baaren! [pagina 159] [p. 159] Als uw Vaderlyke Stam, (Die, tot roem van Amsteldam, Geurig riekt in 't weelig groeien) In uw lof volmaakt zal bloeien! Hoe gelukkig is die dag Die uw eerstmaal leeven zag! Waar op 't zonlicht in zyn straalen Mag met uw verjaarglans praalen, En meêvoeren in zyn loop. Kleine Zoon van groote hoop! Spruit van twee roemwaarde telgen! Nooit zal u de Nyd verdelgen, Schoon ik vroeg uw luister zong. Leeft dan oud, gelyk gy jong In uw aangezicht verbeeldde. Leef tot vreugd van die u teelde. Amsteldam, den XXsten van Wintermaand, MDCLXXVII. [pagina 160] [p. 160] Op het zelfde verjaaren. O geestige Isaak! 'k vier uw eersten leevensdag En eerste Jaargety. Uw glans, zo vroeg in 't daagen, Baart reeds verwondering, en kan aan elk behaagen: Dies zyt gy Vaders hoop, en Moeders troost en lagch. Kan dus uw Morgenstond de nevels doen verdwynen, Hoe schoon zal dan uw licht, op 's leevens middag schynen! My dunkt, ik zie al hoe gy treed op 't spoor der deugd, O zoet Fonteyntje! daar uw groote gaaven vloeijen. Zo moet ge in weetenschap; in geest en oordeel groeijen, Gelyk uw ligchaam in den wasdom van uw jeugd. Zo zult gy 't aardryk als een vruchtb're boom versieren, In welker schaduw elk uw Jaargety zal vieren. Den XXsten van Wintermaand, MDCLXXVII. Vorige Volgende