Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 156] [p. 156] Op het verjaaren van den heere Jean de la Fontaine; voor zyn zuster Cornelia de la Fontaine. Hoe vrolyk daagt op nieuw het licht van uw verjaaren Aan 't Y, uw Voedsterwieg; terwyl gy zelf, en 't licht Van uw verstand en deugd, zo ver uit ons gezicht, Met lof en luister blinkt! wat vreugde zou 't my baaren, Zo 't my gelukken mogt een kroon van lauwerblaâren, Met een genegen hand, en hart, dat nimmer zwicht, Noch zal bezwyken in den zusterlyken pligt, Na lang verlangen, eens te vlechten om uw haaren! O waarde Broeder, die met my uit eenen Stam Als Eerstgebooren sproot! ei! keer naar Amsteldam: Keer, keer naar Vaders Huis, daar elk u is genegen. Wat wensch ik u te zien, u, dien ik nimmer zag! En dat gy noch moogt lang verjaard zien deezen Dag! Zo vloei alom u toe Gods milde gunst en zegen. Vorige Volgende