Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 148] [p. 148] Aan den heere Cornelis Hobbe; op zyn E. verjaargetyde. Wy wyden vrolyk, in het groenen van uw jeugd, De blyde Grasmaand in, ten top van eer verheeven; Om dat zy heerlyk op haar voorhoofd draagt geschreeven, Met uw Geboortestond, uw braaven naam en deugd. Myn hart, o Hobbe! is in uw vriendschap gantsch verheugt, En viert eerbiedig, door uw heusheid aangedreeven, Met d'eersten dag der maand, ook d'eersten van uw leeven; Terwyl al 't Aardryk voelt den weêrschyn van die vreugd. Men hoeft uw hoofd met geen geboortekrans te sieren: Uw gaaven strekken uw voor schoone lauwerieren, Die in sieraaden nooit verwelken of vergaan. De Hemel geeve u zulk een overvloed van zegen, Als immer sterflyk mensch heeft van zyn hand verkreegen, En my dat ik altoos mag in uw vriendschap staan. Den Isten. van Grasmaand, MDCLXXXIV. Vorige Volgende