Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 147] [p. 147] Aan den heere Nicolaas Bidloo; op zyn zeventienden verjaardag. De Morgenzon blinkt nooit met aangenaamer straalen, Met welk een schoonen dag zy ook versier haar hoofd, Als de eed'le daagraad van uw jeugd, geroemd, geloofd, Waar op de Hemel al zyn gunst liet tevens daalen. Zo munt gy uit, als uw penseel, in 't kunstig maalen Reeds elk verwondert; en Natuur, van magt beroofd, Met beelden, verw, en stand in haaren luister dooft, En, door zo schoon een schyn, doet zelf in 't wezen dwaalen. Gy toont wat deugd, wat geest en oordeel in u speelt, En dat gy zyt van zulk een glansryk Licht geteelt, Welks weetenschappen niet als wond'ren kunnen baaren. O braave Telg! die vroeg zo groot een glory won, Gy rust veel hooger op als uw Geboortezon, Die pas besluit haar loop van tien en zeven jaaren. Vorige Volgende