Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] Op het verjaaren van jongkvrouwe Sara de Canjoncle. Dat Sara in het eêlst des Zomers is gebooren, Getuigen lelyën vermengd met goude draân, En roozen die te pronk in 't vriendlyk wezen staan, Zo schoon als Venus ooit heeft tot sieraat gekooren. Geen rampspoed zal 't geluk van haar Verjaardag smooren: Want Vorst Apollo lagcht, en lonkt haar lieflyk aan, En doet haar in den rei der Zanggodinnen gaan, Die alle Negen tot haar lof zich laaten hooren. Vrouw Pallas viert deez' dag, en eert haar braaf verstand, Dat Lente en Zomer teelt, by Winter, door haar hand; Waar door zich Flora ziet altyd in Sara zweeven. Dies is Natuur verheugd, om dat zy schiep een Maagd, Die in haar geest en hand, in oog en aanschyn draagt Zo schoone wonderen die eeuwig zullen leeven. Den XVden. van Hooimaand, MDCLXXV. Vorige Volgende