Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 139] [p. 139] Aan den heere Willem van Zon; op het zelfde verjaaren. Nu 't Zonnelingetje, dat van u heeft het wezen, Ziet zyn geboortelicht voor de eerstemaal verjaard, Zo neemen op deez' dag de Hemel en al de Aard Hun deel in uwe vreugd, zo hoog in top gereezen. Uw braave Stam heeft nu geen ramp des Tyds te vreezen, En schynt voor eeuwig in zo schoon een Telg bewaard, Waar dat Natuur heeft al haar schatten voor gespaart, Verhoopende eindeloos in haar te zyn gepreezen. De luister van de Zon, en schoonheid van Heleen Zyn zo volmaakt in haar gedommeld onder een, Dat haare straaltjes voor den dag reeds elk bekooren. Zo groei, zo bloei zy, als een eed'le en vruchtb're plant Op Libanon, in glans, in jaaren en verstand, En blink gelyk de Zon waar uit zy wierd gebooren. Vorige Volgende