Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 138] [p. 138] Aan mejuffrouwe Helena vander Hek van Zon: op het zelfde eerste verjaaren. Wat kan u deeze dag al heil en blydschap baaren, Waar in het Moeders oog 't licht aller daagen vind, Nu gy voor de eerstemaal, uw eerste en eenig Kind, Zo schoon en zo volmaakt geschaapen, ziet verjaaren. Ge erkent in haar de hoop van uw gezegend paaren; Beloovende u, terwyl haar morgenlicht begint, Een schoonen middagstond, daar zy geroemd, bemind, Zal u bevalligheid en gaaven evenaaren. Wat lieve lagchjes schenkt ze u reeds zo mild, zo zoet, Daar ze aan uw blanke borst gekweekt word en gevoed, Als of zy op haar wys u dankte voor het leeven! Zy toont hoe groot een geest in 't kleine ligchaam speelt, Gelyk een godd'lyk Kind, dat van de Zon geteeld, Niet aardsch, maar hemelsch wil haar aart te kennen geeven. Vorige Volgende