Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] Aan den heere Abraham Alewyn; zyn zede- en harpgezangen in 't licht geevende. Nooit speelde uw Zangheldin op aangenaamer snaaren. Zy slaat een gouden toon in onberisp'lyk Dicht, By beurte volgende het hoogverheven Licht In Israël; dat Licht van 's hemels Harpenaaren. 't Aandachtige gehoor mag veilig speelevaaren In godgewyde vreugd: hier word de geest gesticht, Gevoert van trans tot trans, ver boven 't aardsche gezicht, Daar zich de Cherubyns met uwe klanken paaren. Heer Alewyn, wie hoort, wie ziet niet aan uw Lier Uw vlug, uw ryk vernuft, bezield van hemelvier, Tot glory van uw naam, in schoone vruchten bloeijen. Hier is dan uw Parnas het hooge Libanon, God heilige Jordaan uw zuiv're Hengstebron; Waar uit zo zacht uw Zede- en Harpgezangen vloeijen. MDCXCIV. Vorige Volgende