Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 103] [p. 103] Op de gedichten van Sybrand Feitama. 't Vermaak, dat gy uw Evenmensch, Uw Huis, U zelf kunt leerzaam stichten, O Feitama! voldoet den wensch, En hoop uit d' arbeid van uw dichten. Gy die den prys van wel te doen, En wel te schryven weg kunt draagen, Ziet dubbeld uwen tyd vergoên, U zelf aan God, en mensch behaagen; Wanneer gy met een hemelvier, Vol heilige yver, niet te kreuken, Zaait, op het veld van uw papier, Het vruchtbaar zaad van goude spreuken; En keurige ooren voert ten dans, Als gy de Bronaêr aller dingen, Om al haar goed, om al haar glans, Op Eng'letoonen lof wilt zingen; [pagina 104] [p. 104] Of volgt Gods grooten Harpenaar In 't heilzaam zoch van zyn gezangen, En stelt de geestelyke snaar Van uwe luit naar elks verlangen. Hoe kunt gy, op uw beurt, den lof Der onbevlekte Deugd waardeeren, Alle aardsche, en alle onzuiv're stof, Uittartende, in 't gezicht braveeren! Zo voert ge uw Boek ten toon in 't licht, Daar 't niemands laster hoeft te vreezen, Wanneer als yder, met uw Dicht, Den tyd, waar in gy 't schreeft, zal leezen; Den tyd, die uw geboortedag Zag vier en zestig maal herleeven, En eeuwig maaken zal gewag Van 't geen gy hebt zo laat geschreeven. Dit doet den groenen lauwerier Om uwe gryze hairen bloeijen, En, dag op dag, met schooner zwier, Uw onverwelkb're vaerzen vloeijen. Zo strekk' noch lang uw Poëzy Voor u, voor elk tot artseny. MDCLXXXIV. Vorige Volgende