Mengelpoezy. Deel 1(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 101] [p. 101] Op het Kabinet der Statuën van Wybrandus de Geest. Hier ziet de Kunst, in weinig bladen, Romeinsche en Grieksche Beeldsieraaden, In weêrwil van den vluggen tyd, Op nieuw aan de eeuwigheid gewyd. Hier kan Poëet en Schilder leeren Paneelen, doek, en dicht stoffeeren, De schikking, houding, maat en trant, En Beelden vormen met verstand; De Aalöuden in hun ryke gaaven, Te volgen, of voorby te draaven; Met held Prometheus vrouw Natuur Te ontfuts'len 't alvermoogend vuur, Om hun Pandooren warmte en leeven, Gelyk Pigmalion, te geeven. [pagina 102] [p. 102] Zo mag, met hoogverheven zwier, Apels penseel en Febus lier Zich vaster als voorheen verëenen, En Alexanders en Meceenen Verwekken, die de veege kunst Behoên in nood, door gunst op gunst. Dan mag ze, van haar val verreezen, Veel schoonder blinken, als voor deezen. De Geest, zo groot, zo ryk van geest, Recht schoeijende op Aaloudheids leest, Poogt dus, door yver aangedreeven, Elk met zyn Beeldwerk voor te streeven. Wat zal zyn pen en kunstpenseel, Alreeds zo zuiver, zacht en eêl, Doorbreekende met schoone straalen, Eerlang in volle glory praalen! En naar zyn Grootvaêrs geest geäard, De Geest, door Vondels pen vermaard, Met beelden, verwen, doek en dichten, De heele waereld overlichten! MDCCII. Vorige Volgende