Mengelpoezy. Deel 1
(1731)–Katharina Lescaille– Auteursrechtvrij
[pagina 32]
| |
I.Sta, wandelaar, sta stil; weet gy wel wie hier ligt?
't Is Amstels Saffo, wyt vermaart door neerduitsch dicht,
De schrand're Katharyn, wier geest om hoog gevloogen,
Juicht in der eeuwigheid met nimmer sluim'rende oogen;
Daar spiegelt zy zich in het Hemelsche Kristal;
Daar hoort zy op de maat der Eng'len bly geschal;
Daar dobbert ze in den glans der eindelooze lichten,
En looft haar Schepper met vereeuwigde Gedichten.
Joan Pluimer. | |
II.De schrandere Katryn, die wyze maagt,
Daar Amsterdam zo hoogen roem op draagt,
Als Grieken op dien man, daar zeven steden
Voorheen om de Eer van zyn geboorte streden:
Wiens Oordeel zag door alle nevels heen;
En voor wiens Geest de waereld was te kleen,
Ligt met haar lyf wel in dit graf besloten,
Doch leeft altyt in 't hart der konstgenoten.
H. Angelkot. | |
[pagina 33]
| |
III.Exegit monumentum aere perennius. De Duitsche Saffo, 't Amstelligt,
Waar voor de beste digter zwigt,
Zo hoog in hare fenixvlugt
Gerezen, smilt aan dunne lugt.
Die eer van 't vrouwelyk geslagt
Is afgelost van hare wagt,
Van 't bitter leven, dat de ziel,
Te groot voor 't aardsch, benepen hiel.
De Digtsibylle Katharyn,
Als een Erinn', Cleobulyn,
Of Charixene, in lof en naam,
Gevoert op vleugels van de faam,
Neemt na haar dood het aardryk in,
Gelyk de tiende zanggodin.
Zy handelde, voor wol, papier,
De vorstelyke pen vol vier,
Voor spil- en naald-werk, en doorzogt
Het hoogste, als aan een god verknogt.
De Konst, en d' ingeboren geest
Schoeide op d' aaloude Grieksche leest.
D' Ivore luit, al even schoon
Gestelt, op allerhande toon,
Naar al het tuimelend geval,
Gaf klanken uit als hemelval.
| |
[pagina 34]
| |
ô Weêrgâloze dezer tyd!
Zy blyft d'onsterflykheid gewyd.
Haar dierbaar heilig koud gebeent',
Word van den zangberg droef besteent,
En 't graf bestrooit met maagdepalm.
Een weêrklank voegt Lescailjes galm.
Haare uitvaart worde altyt geviert,
En met gedagten gelauwriert.
Sylvius. | |
IV.Hier rust een Dichteres, een Wonder van haar tyd,
Haar tyd alleen niet, maar van 't gantsch Geslacht der Vrouwen:
Wiens weêrgalooze Geest de Dichtkunst wist te bouwen,
Al is het Mannenwerk, met ongemeene vlyt.
Dit tuigt haar keurig Dicht, haar doorgewrochte Speelen,
Doorluchtig uitgevoerd, met zo veel geest als kunst,
Waar in de tochten van den Mensch, Haat, Liefde en Gunst,
En and're, zyn geschetst als 's Waerelds Tafereelen:
Maar ach! wat helpt de Kunst, de Wysheid, als de Dood,
Al te onmedoogend, met haare alverslindb're tanden,
't Verstand en Kunst, zo wel als Rykdom, aan derft randen,
En 't sterflyk deel van al die schatten t'zaam ontbloot!
Gaa Lezer, zeg dat zy, wiens Lyk hier legt begraaven,
Noch eeuwig leven zal door haare uitmunte gaaven.
DL. Willink. | |
[pagina 35]
| |
V.
Kathryn, wiers groot vernuft een ieder kon bekooren,
Waar in de Grieksche maagd van Lesbos scheen herbooren,
Die door haar weetenschap en vlugge Poëzy,
Verstrekte tot een baak en flonkerster aan 't Y,
Dat weergaalooze licht, dat helder heeft gescheenen,
Die wysheidsminnares, rust onder deeze steenen:
Haar geest om hoog gevoert, verlost van 's weirelds pyn,
Zal, als haar naam, by ons altoos onsterff'lyk zyn.
Onder de Zinspreuk Gloriam Tribuit Doctrina. | |
VI.Hier leit Kathryne, d' eer van Phebus gunstelingen,
Wiens grootsche Dichtstyl, niet gemeen by vrouw of maagd,
Zelf met Melpomene na d'Eerkroon scheen te dingen:
Van elk, wie kunst waardeerd, te vrugteloos beklaagd,
Dewyl haar vlugge geest van 't sterflyke is ontheven,
Om in volmaaktheid Gode oneindig lof te geven.
Barths. van Oudega. | |
VII.Dit graf roemt op Kathryne, een Saffo onzer dagen,
Bemind van Phebus en 't gewyde Negental,
Dewyl haar Duitsche Luit aan yder kon behagen:
Waarom haar naam by ons vereeuwigt blyven zal,
Nu haar vergode geest, van 't stervelyke ontbonden,
Den waaren Zangberg voor dit treurdal heeft gevonden.
Barths. van Oudega. | |
[pagina 36]
| |
VIII.Hier rust de Roem van 't Land en 't Vrouwelyk Geslagt
Kathryn' Lescailje, die veel blyken heeft gegeven
Van haar Verstand en Kunst, alom geëert, geagt;
Waar door ze heeft verdiend onsterffelyk te leven.
H. de Roo. | |
IX.Hier zonk
De Pronk
Der Nimphen, die, door Nederduits Gedight,
Den Dicht'ren, als een Noordsterr', heeft gelight.
C:G: Braam. |
|