Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst. Deel 2. Chariëtto. De Saxische weezen. De Friezen te Rome
(1839)–Jacob van Lennep– AuteursrechtvrijX.Het was reeds middag. Angstig en verlegen zat Wanda in het midden der Saxische vrouwen en kinderen voor het hoofdgebouw. Nog had men geene tijding van Wichman vernomen: nog geen hoorngeschal door het woud hooren klinken. Reeds meermalen waren sommigen van Wandaas gezellinnen het boschpad een eindweegs opgegaan, in de hoop van een bode uit den strijd te ontmoeten: maar telkens vruchteloos. Pijnlijke angst beklemde aller hart; maar vooral het hart van Wanda; want niet slechts de uitslag der onderneming wekte bij haar bekommernis; maar ook haar zoon, haar Odo, keerde niet terug: en wat zoude de smart, de woede van Wichman zijn, indien hij den geliefden knaap niet wedervond! Eindelijk deed zich een enkel krijgsman zien, die zich met wankelende schreden langs het boschpad sleepte. Een voorgevoel van ramp en tegenspoed vervulde aller ziel op dit gezicht. Een gedeelte der vrouwen rees op, om den aankomende te gemoet te gaan: en het was slechts, toen zij naderbij kwamen, dat zij in den afgematten, verbleekten, met bloed en slijk bedekten vluchteling, Wichman den Zwarte herkenden. Toen hieven allen een erbarmelijk gehuil en gekerm aan; want het deerniswaardig schouwspel dat zij voor zich zagen, toonde haar genoeg, wat het lot der onderneming geweest ware. | |
[pagina 92]
| |
‘Wichman!’ gilde Wanda, terwijl zij sidderende de handen van haren echtgenoot vatte: ‘gij keert, en alleen! - waar zijn uw makkers?’ - ‘Verslagen! - De aanslag was verraden en Bavo misleid. Ik ben alleen ontkomen: gewond en ter dood toe afgemat. Maar, wat verhaal ik u dat alles?’ vervolgde hij op een bitteren toon: ‘de valsche tranen die gij schreit zouden weldra in juichtoonen veranderen, indien gij wist, aan wien ik mijn nederlaag te danken heb. - Maar daarover nader. - Waar is die verwaten Romein?’ - Men spreidde voor Wichman een rustbed in het gebouw: zijne diepe wonden werden verbonden, en men bood hem een drank ter lafenis aan. Wanda ging hare gezellinnen voor in de liefderijke verpleging van haren echtgenoot, wiens verwijten zij niet begreep, doch met stille onderwerping verdragen bleef. Toen brachten eenige vrouwen den zendeling van Decentius, die, gelijk wij vermeld hebben, onder haar opzicht in het verblijf der Quaden gebleven was. Hij was doodsbleek en zijn geheele lichaam trilde; want hij was door zijne bewaaksters op eenmaal gekneveld geworden en voor Wichman gesleept, zonder te weten wat hij misdreven had; en de norsche blik, welken deze hem van zijne legerstede af toewierp, voorspelde hem niets goeds. - ‘Elendige bedrieger,’ zeide Wichman: ‘wat hebt gij ons met schoone woorden zoeken in slaap te wiegen? Wat is er van uw fraaie raad, om de bezettingen aan te vallen? Het was een strik, die ons gespreid werd: en al de mijnen zijn verslagen.’ - | |
[pagina 93]
| |
- ‘Helaas!’ zeide de Romein, de handen opheffende: ‘hoe kan ik dat gebeteren? Ik bezweer u bij de onsterfelijke Goden, dat ik niets als waarheid gesproken heb; en zoo gij, voortreffelijke Wichman! gezanten zendt naar Decentius, zult gij vernemen....’ - - ‘Gij zoekt uitvluchten, schelm! maar het zal u niet baten. Scheurt den verrader van hier en hangt hem aan den eersten boom den besten, tot een aas der kraaien. Gaat! en dat het spoedig geschiede.’ - En de arme afgevaardigde werd, ondanks zijn smeken, zijn angstig handenwringen en zijn bitter noodgekerm door zijne gestrenge bewaarsters afgerukt van Wichmans voeten, welke hij in angst omhelsd had, en buiten de hut gesleept. Sidderende stond Wanda na hun vertrek alleen naast Wichmans legerstede. Ieder oogenblik beducht, dat hij naar Odo zoude vragen, poogde zij hare eigene ongerustheid te bedekken; maar hij sprak niet over den knaap: na eenig stilzwijgen vroeg hij met eene flaauwe stem: - ‘Hebt gij niets van Vorda vernomen?’ - Wanda schudde het hoofd. Maar nu liet zich een vrolijk geschal van buiten hooren. - ‘Daar zullen vrienden zijn!’ riep Wanda: ‘Hertha zij geprezen!’ En op hetzelfde oogenblik kwam Zwartvoet pijlsnel binnenloopen en leide zich bij zijnen meester neer. - ‘Odo is terug!’ riep Wanda in vervoering uit: en zij snelde naar den ingang van het gebouw; maar hevig ontsteld bleef zij in de huisdeur | |
[pagina 94]
| |
aant.
- ‘Bernulf!’ riep zij, verbleekende, en met eene gesmoorde stem. - ‘Noem mij geen Bernulf meer, Wanda!’ zeide Chariëtto: ‘ik heb dien naam vaarwel gezegd, sedert de laster van een booswicht mij dwong mijn vaderland te verlaten; maar op mijne wapenen heb ik eindelooze wraak aan den lasteraar gezworen: en dien eed heb ik niet vergeten. Waar is Wichman, de lafaart? roep hem, opdat hij den begonnen kamp volende.’ - - ‘Wichman is niet hier,’ antwoordde Wanda, bevend: ‘hij is niet uit den slag teruggekomen.’ - - ‘Gij misleidt mij,’ zeide Chariëtto: ‘kort bij dit verblijf heeft zijn dog het spoor gevolgd, dat hij gegaan is: het langs het pad gevloeide bloed toonde dit bovendien genoegzaam aan: en uw angstige blikken schenken mij zekerheid.’ - - ‘Bernulf!’ zeide Wanda: ‘ik heb u eens gekend, dat gij edelaartig en grootmoedig waart.’ - - ‘Zegt Wanda zulks? - En ik heb haar ook eens gekend, dat zij oprecht was en getrouw. - Wie van ons beide is veranderd?’ - - ‘Bernulf, laat ons het verledene niet opdelven. Wat ook de gevoelens, de droomen onzer jeugd geweest zijn, ik ben de gade van Wichman - en hem alleen getrouwheid en gehoorzaamheid ver- | |
[pagina 95]
| |
schuldigd. - Gij zult dezen drempel niet overschrijden dan over het lijk van Wanda.’ - En, zich opheffende, tartte zij met een fieren blik den ontzachverwekkenden oorlogsman; die over haar stond. - ‘Wanda!’ zeide hij, glimlagchende: ‘gij weet, dat ik mijne wapenen niet tegen u zoude keeren, en dat het mij weinig zoude kosten, binnen dit verblijf te dringen in weerwil van den zwakken tegenstand, dien gij mij kunt bieden. Maar hoor mij: ik ben niet langer de ongelukkige zwerver, die geene plaats had om zijn hoofd neder te leggen: ik ben op mijne beurt machtig en voorspoedig gemaakt en uw aller lot hangt van mijne wenken af. Maar ik wil geen gebruik maken van het recht der overwinning: en, schoon meester van Wichmans leven, bied ik hem nog den kampstrijd aan.’ - - ‘Wees dan grootmoedig tot het einde. Ik weet, dat gij op geen overwonnen vijand woedt. Wichman is gewond, zieltogend, en buiten staat het wapentuig te heffen.’ - - ‘Om 't even! ik wil hem zien,’ zeide Chariëtto: en zijne hand greep reeds den arm van Wanda om haar van de plaats te schuiven. - ‘Zwartvoet! wat draalt gij?’ riep Wanda: ‘help mij den ingang verdedigen.’ - - ‘Die dog zal mij niet aanvallen,’ zeide Chariëtto, lagchende: ‘hij heeft reeds eenmaal de kracht mijner vuisten gevoeld.’ - Hier kwam op eens een schrikkelijk denkbeeld voor Wandaas geest. Die hond was met Odo vertrokken - | |
[pagina 96]
| |
en zonder hem teruggekeerd. In bange vertwijfeling wierp zij zich voor Chariëtto op de knieën. - ‘Bernulf!’ kreet zij angstig: ‘een woord! een enkel woord! waar heeft die hond u aangevallen? en wat is er van den knaap geworden, die met hem was? hij was mijn zoon, mijn eenige!’ - - ‘Vraag het hem niet,’ zeide de stem van Wichman, die, met moeite opgestaan, op dit oogenblik pijnlijk aan kwam hunkeren: ‘uw zoon ligt aan de Maas, door de hand van Bernulf verslagen. Ik ben tot uwe dienst, Bernulf!’ - - ‘Gij hebt mijn zoon verslagen?’ gilde Wanda, met schrik terugtredende: ‘wee mij! kon de jeugd van den schuldeloozen knaap u dan geene deernis inboezemen? - maar voor 't minste zal ik u een nieuwen moord besparen. Neen!’ vervolgde zij, zich tusschen beide stellende: ‘die afschuwelijke kamp zal geen plaats hebben.’ - - ‘Dat zal hij niet,’ zeide Chariëtto, bespeurende, hoe Wichman onmachtig was, het staal omhoog te heffen: ‘gij hebt gelijk: - zijn eens zijne wonden geheeld, dan zullen wij den strijd hervatten. Wat uwen zoon betreft, zoo hij gevallen is, het is onwillekeurig dat mijn arm hem getroffen heeft; en hij is een grootschen dood gestorven; want zijn sneven heeft zijn vader het leven gered.’ - Op dit oogenblik kwamen eenigen van Chariëttoos volgers aan: zij hadden grooten buit en gevangenen gemaakt in de omgelegen hutten, en eenigen hunner brachten den zendeling van Decentius mede, dien zij den dood ontrukt hadden. | |
[pagina 97]
| |
- ‘Wij hadden niet veel later moeten komen, Chariëtto!’ zeide een der aanvoerders, ‘of deze vriend was door die razende wijven aan zijn levens-einde gekomen: zij hadden hem reeds opgeknoopt en het kostte ons moeite genoeg, hem uit hare handen te krijgen. - ‘Bij Balder!’ zeide Chariëtto, den Romein beschouwende: ‘ik geloof dat ik u meer ontmoet heb.’ - - ‘Indedaad,’ antwoordde deze, die werkelijk niemand anders was als onze oude kennis Tigurinus: ‘en ik dank de Goden, dat zij u ter goeder ure tot mijne verlossing herwaart zonden.’ - - ‘Het is wel!’ zeide Chariëtto: en zich tot Wichman wendende: ‘Vorst der Quaden!’ zeide hij: ‘gij zijt vrij. Ga, en predik aan uwe volgers de onderwerping aan Juliaan. Of, verkiest gij den krijg, wees overtuigd, dat gij mij steeds bereid zult vinden onzen kamp te hernieuwen.’ - - ‘Hoe!’ riep Tigurinus: ‘gij wilt hem ontslaan, dien roover, dien boozen schelm, die mij ter galg verwezen heeft? Vergeet gij dat de beschikking over zijn lot alleen van den Keizer afhangt?’ - - ‘Ik zal mij bij hem verantwoorden,’ zeide Chariëtto, bedaard: ‘men make een draagbaar gereed, en dat een behoorlijk geleide den Vorst der Quaden en zijne gade naar de zijnen terugvoere. Ik kan uwen zoon u niet teruggeven, Wanda! maar ik wil voor het minst u toonen, dat Bernulf nog dezelfde is, die hij immer geweest is, en tegen geene verwonnelingen woedt.’ - | |
[pagina 98]
| |
- ‘Gij handelt edel, Bernulf,’ zeide Wichman: ‘en toch wenschte ik, dat uw arm mij aan de Maas verslagen had: ik zoude thands deze schande niet beleven.’ - Wanda zeide niets: haar gemoed was zoodanig geschokt door de gebeurtenissen welke hadden plaats gehad, dat zij, onmachtig een woord te uiten, spraak- en wezenloos voor zich neêr bleef zien. Niet lang daarna werden de beide echtgenooten, op eene kar met twee paarden, welke in het kamp gevonden waren, naar de oostelijke grenzen van het woud geleid en waren kort daarna met de hunnen vereenigd. |
|