Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst. Deel 2. Chariëtto. De Saxische weezen. De Friezen te Rome
(1839)–Jacob van Lennep– AuteursrechtvrijXI.De zege, door Chariëtto behaald, was slechts een voorbode zijner overwinningen. Niet alleen had hij de bende, welke door Wichman, voor den aanval der sterkte, onder het bevel van Horst noordwaart opgestuurd, en door hem afgesneden was, na den afloop van den strijd bij de Maas doen aanvallen en verdelgen; maar ook Vorda met zijn duizend man waren deerlijk gehavend geworden. De bende welke zij waren gaan opzoeken had zich op hunne nadeving verwijderd; doch was langs andere wegen teruggekomen en om hen heen getrokken. Terwijl Vorda, niets van de toedracht der zaak beseffende, met zijn volk al heen en weder dwaalde, en de nacht vast gevallen was, hoorde hij op eens welbekende seinen, welke hem waarschuwden zijne volgers in kleine hoo- | |
[pagina 99]
| |
pen te verspreiden. Misleid door deze toonen, volgde hij het gegeven bevel. Dit verwachtten de krijgslieden van Chariëtto, die, even als hun opperhoofd, de seinen der Quaden kenden en nagebootst hadden. Zich nu vertoonende vielen zij op de verdeelde hoopen aan en versloegen die een voor een, de noodseinen der Quaden door bedrieglijke seinen van hunne zijde bëantwoordende en ijdel makende. Met den volgenden dag was het bosch van Quaden schoon geveegd, terwijl de zoodanigen, die zich in het open veld vertoonden, den aanval hadden te verduren der Chamaven en Saliërs, die, nu moed gevat hebbende, en brandende om hun geleden hoon te wreken, van de noord- en zuidzijde oprukten en Chariëttoos pogingen sterkten. Na acht dagen tijds hadden de volgers van Wichman, tot op de helft versmolten, niet meer dan eenige bosschen en hoogten aan den kant der Veluwe in bezit, waar zij zich als wanhopigen verdedigden. Juliaan, inmiddels den Rhijnoever langs gereisd zijnde ten einde de sterkten en verdedigingsmiddelen in oogenschouw te nemen, was, omtrent dezen tijd, te Arenacum aangekomen. Daar was het, dat men hem van het welgelukken der onderneming bericht bracht en hij, den dag na zijne komst, Chariëtto voor zich zag verschijnen. - ‘Chariëtto!’ zeide hij, nadat de koene gelukzoeker hem verslag gedaan had van zijne verrichtingen: ‘welk loon verdienen zij, die, misbruik makende het in hen gestelde vertrouwen, hunnen vorst verraden?’ - | |
[pagina 100]
| |
- ‘Den dood,’ antwoordde Chariëtto zonder aarzelen. - ‘Weet gij, dat gij uw eigen vonnis uitspreekt?’ vroeg de Keizer. - ‘Neen!’ antwoordde de Sax, verwonderd; doch met de kalmte van een gerust geweten: ‘want ik heb niemand verraden. Ik heb u beloofd, de Quaden te zullen overwinnen, en dat heb ik gedaan.’ - - ‘Het is waar; maar gij hebt hun Vorst in uw macht gehad en hem laten ontsnappen. Wist gij niet, dat ons alleen het recht toekwam, over hem te beschikken.’ - ‘Dit wist ik; en echter heb ik Wichman vrijgegeven. Zoo ik u wel kenne, Juliaan! zoudt gij in mijn geval gehandeld hebben als ik.’ - - ‘Verdedig u,’ zeide Juliaan, de armen en beenen kruisende om beter te luisteren; want hij had van de beginne bespeurd, dat het meer dan eene gewone reden was, welke Chariëtto zoo zeer naar dien tocht had doen haken, en hij begreep, dat thands zijne nieuwsgierigheid voldaan zoude worden.’ - - ‘Mijn vader,’ verhaalde Chariëtto, ‘was een der vorsten over de Saxers die aan den Wezer woonden. Hij stierf toen ik nog een kind was, en zijn broeder, mijn oom, volgde hem in 't oppergezach. Ik werd opgevoed ten huize van een onzer Adelingen, te gelijk met de dochter van dezen, die eenige jaren jonger was dan ik.’ - - ‘En gij bemindet haar?’ viel Juliaan in: ‘ik dacht wel dat er een liefdesgeschiedenis in het spel was.’ - | |
[pagina 101]
| |
- ‘Meer dan mijzelven. - Wanda was de schoonste en de beminnelijkste der Saxische maagden, en ik had haar lief, eer ik het gevoel, dat ik haar toedroeg slechts bij name kende. Zij bëantwoordde mijn min: haar vader moedigde onze hartstocht aan: en wij groeiden op in het zoete vooruitzicht, dat alleen de dood ons zoude scheiden. Intusschen hadden zich onder ons Saxers onderscheidene zwervers uit andere streken komen neêrzetten: en, daar zij zich vreedzaam gedroegen, leden zij ook geen overlast. Onder hen was de vader van Wichman een der aanzienlijksten. Hij was dapper, schrander en vermogend, en wist zich alras aangenaam, ja onmisbaar te maken bij onze vorsten. Zijn zoon was van mijne jaren: hij zocht mijne vriendschap en ik schonk hem die, onbewust welk een slang ik aan mijn boezem koesterde. Hij zag Wanda meer dan eens - en hij beminde haar; maar hij wist met list zijn hartstocht voor mij te bedekken. In een oorlog, welke toen uitbarstte tegen onze Deensche naburen, werd hem zoowel als mij het bevel over een deel onzer jongelingen opgedragen. Ik had het ongeluk geen vijand te ontmoeten: hij daarentegen overdekte zich met roem. Sedert dien tijd liepen er geruchten rond, onteerende voor mijne dapperheid: - ik heb later ontdekt, dat hij die verspreid had. Bij een volgenden krijgstocht bekwam ik geen bevel. Woedend over deze teleurstelling, besloot ik mij als gemeen soldaat te onderscheiden en mijn verloren roem te herwinnen. Ik hieuw blindelings op 's vijands drommen in, doodde menigen tegenstander, doch viel ten | |
[pagina 102]
| |
laatsten, zwaar gewond, in 's vijands handen. Na een jaar gevangenis gelukte het mij te ontkomen. Ik keerde tot de mijnen terug; doch vond alles veranderd: mijn oom was gesneuveld, en Wichmans vader, ondanks zijne vreemde afkomst, in zijn plaats verkozen. Mijn pleegvader wilde mij niet weder hij zich ontfangen: men had hem diets gemaakt, dat ik naar den vijand vrijwillig was overgeloopen. Vruchteloos ging ik bij mijne bekenden rond en toonde mijne wonden: de laster had zich mijne afwezigheid te wel ten nutte gemaakt, en ik vond nergens geloof. Wanda alleen, in een oogenblik, dat ik haar zonder getuigen mocht ontmoeten, verklaarde mij, dat zij steeds dezelfde voor mij was en nimmer iets geloofd had van de schanddaad, die mij ten laste werd gelegd. Zij verhaalde, hoe Wichman naar hare hand dong, en hoe zij hem als den verspreider beschouwde der geruchten, die ten mijnen aanzien liepen. Ik zocht mijn medeminnaar op en verweet hem zijn ontrouw: hij keerde mij den rug toe en zeide, niets van een verrader te willen hooren. Toen ik verder bij hem aandrong, deed hij, in 't bijzijn van getuigen, het aanbod van bij een eed op zijne wapenen hetgeen hij gezegd had te zullen bevestigen. Ziedend van gramschap, hief ik mijne vuist op en deed hem ter aarde storten: ik werd gegrepen, geboeid en na eene lange gevangenschap tot eene smadelijke straf veroordeeld. Ik verbrak mijne boeien en vluchtte. Lang zworf ik in de bosschen rond; toen ik bij toeval hoorde, dat Wanda hare hand aan Wichman gegeven had. Toen zwoer ik met een duren eed, | |
[pagina 103]
| |
dat ik, zoodra ik daartoe de macht had, wraak zoude nemen over het geleden onrecht. Gij weet, dat mij tot heden die gelegenheid niet was gegeven. - Welnu! ik heb dien Wichman in mijn macht gehad: zijn dood had mij slechts een Wenk gekost; maar hij was weerloos, gewond, ongelukkig: - en ik heb hem gespaard: - Zult gij mij straffen, omdat ik mij op deze wijze gewroken heb?’ - Juliaan zag peinzend voor zich: ‘de Galilëer,’ zeide hij in zich zelven, ‘heeft de vergiffenis van beleedigingen voorgeschreven: de oude wijsgeeren hebben die als goddelijk geprezen; - maar waar heeft deze man, die noch Christen noch wijsgeer is, de bëoefening dier deugd geleerd?’ - ‘Ik weet,’ vervolgde Chariëtto, ‘aan wiens oorblazingen ik uw verwijt te danken heb. De goede man, die met de afgevaardigden der Saliers te Lutecia kwam, en een ouden wrok jegens mij voedde wegens een oorvijg, die ik hem eens heb toegediend, heeft mij bij u zwart gemaakt. Hij heeft u voorzeker de redenen er niet bij verhaald, die hem naar Wichmans verblijf gebracht hadden?’ - - ‘Wij kunnen die gissen,’ zeide Juliaan: ‘want het is ons bekend, dat hij te Lutecia in 't geheim met Decentius gesproken heeft, en wij hebben zijne gangen doen nagaan. Maar wij zullen uw voorbeeld volgen, en ook hem vergiffenis schenken, zonder hem echter zijne bediening te laten behouden. Wat u betreft, gij hebt wel gehandeld: en zoo ik mij schijn baar onvergenoegd getoond heb, het was slechts om het raadselachtige in uw gedrag opgehelderd te zien. | |
[pagina 104]
| |
Overigens hebt gij mijn vertrouwen gerechtvaardigd; maar het zwaard moet thands in de schede keeren. Ik begeer geen verdelgings-oorlog meer. Er zijn hier in de omstreken nog ledige akkers genoeg, waar die Quaden zich op kunnen neerzetten, indien zij borgen voor hun vreedzaam gedrag willen geven. Hun Vorst heeft mij reeds om vrijgeleide doen verzoeken: en ik vlei mij, dat deze krijg ten einde is.’ - Op dit oogenblik kwam een dienaar waarschuwen, dat de Vorst der Quaden met eenig gevolg was aangekomen en om gehoor smeekte. - ‘Gelei hen in de gehoorzaal,’ zeide Juliaan: ‘en gij, Chariëtto! zult mij derwaarts vergezellen en tot tolk dienen. Heeft die Wichman ook een zoon, die tot gijzelaar kan verstrekken?’ - - ‘Zij betreuren hunnen eenige,’ antwoordde Chariëtto, terwijl hij begon te verhalen, wat bij de sterkte aan de Maas had plaats gehad, en, al pratende, begaven zij zich naar de gehoorzaal. Eer de Keizer die echter binnentrad gaf hij eenige bevelen aan zijne dienaars en vertoonde zich vervolgens in de zaal, op den arm van Chariëtto leunende. Weldra werden Wichman, die reeds gedeeltelijk hersteld, maar verzwakt was door zijne wonden, Wanda, en eenige Adelingen binnengeleid. De Vorst der Quaden had niet meer dien strengen blik, dat hooghartig voorkomen, waarmede hij ontzach en schrik wist in te boezemen. Verdriet over zijne nederlagen, smart over den dood zijns zoons en schaamte over zijne ontmoeting met Chariëtto hadden zijne trotsche ziel gebroken: en voor 't eerst had hij bij Wanda | |
[pagina 105]
| |
en met Wanda geweend. Allen bogen zich in 't stof voor den zetel des Keizers, en een der Adelingen, het woord opvattende, smeekte Juliaan, hun den vrede te schenken, onder die voorwaarden, welke zijn edelmoedigheid bepalen zoude. - ‘Meld aan den Vorst der Quaden, zeide Juliaan tot Chariëtto, die hem de aanspraak vertolkt had, ‘dat wij bereid zijn, de beleedigingen, Rome en Romes bondgenooten aangedaan, te vergeven, en hem niet slechts den vrede te schenken, maar ook te vergunnen zich in de door ons aan te wijzen streken neer te zetten, mits hij een derde zijner weerbare mannen in onze kohorten doe overgaan en ons twintig gijzelaars van edelen bloede afsta, waaronder zijn eigen zoon. Weigert hij deze voorwaarden, zoo zal ik hem en zijne Quaden van de oppervlakte des aardbodems uitroeien.’ - Het was moeilijk, de droefheid en verslagenheid te beschrijven, welke het aanhooren dezer voorwaarden, toen Chariëtto die overbracht, bij de Quaden veroorzaakte. Schreiende en weeklagende wrongen zij de handen. - ‘Bernulf!’kermde Wanda: ‘ach! gij weet het immers: mijn Odo leeft niet meer.’ - - ‘Is dit uwe edelmoedigheid?’ vroeg Wichman: ‘hebt gij mij slechts gespaard om mij duizend dooden te doen sterven? Neem mijn leven. Het is niets meer waard, sedert mijn roem te niet is gegaan; maar laat dit offer den Keizer genoeg zijn, en spaar mijn volk.’ - - ‘Ik heb het lot van uwen zoon aan mijnen | |
[pagina 106]
| |
aant.
- ‘O! draag hem nogmaals mijn verzoek voor,’ zeide Wichman: ‘zijn hart zal wellicht vermurwd worden.’ - Chariëtto voldeed aan Wichmans verlangen; maar Juliaan schudde glimlagchende het hoofd. - ‘Dan moeten wij aan alle hoop vaarwel zeggen,’ zeide Wanda: ‘want wie kan het onmogelijke vervullen? Of is zijne macht in staat aan mijn arm kind het leven terug te geven?’ - - ‘Dat is zij,’ zeide Chariëtto, te gelijk een teeken met de hand gevende. Eene zijdeur ging open; en de dood gewaande Odo vloog in de armen zijner ouders. De hem gegeven slag had hem slechts bedwelmd. Door Chariëtto onder de gevangenen herkend, was hij wel verzorgd en verpleegd geworden; terwijl Juliaan, het oogenblik te voren van het gebeurde onderricht, deze verrassing aldus had voorbereid. - ‘Bernulf!’ zeide Wichman, voor Chariëtto nederknielende: ‘gij hebt kwaad met goed vergolden. Gij zult mij dooden, wanneer gij wilt; maar mijn arm zal verlamd worden eer ik hem ooit tegen u ophef.’ -
Hetgeen verder plaats had, kan in weinige woorden vermeld worden. De voorwaarden van den vrede werden stiptelijk vervuld: en Odo ontfing aan het hof van Juliaan eene opvoeding, welke hem te geschikter maakte na | |
[pagina 107]
| |
aant.
Wat Chariëtto betreft, wij lezen bij de Geschiedschrijvers, dat hij, door Juliaan tot Graaf over de beide Germaniën verheven, eenige jaren later, tegen de Allemannen strijdende, die de grenzen van Gallië hadden overrompeld, roemruchtig het leven liet. |
|