nergens, noch op den muur, noch aan de poort, eenen wachter opgemerkt. Het was op dit oogenblik, dat het sein, door Odo gegeven, hun in de ooren klonk.
- ‘Verraad?’ zeide Wichman, nadenkend: ‘en welk verraad zoude ons bedreigen? Zijn wij geen meesters van den burcht.’ -
- ‘Volkomen!’ zeide een der zijnen tot hem komende: ‘te meer daar de burcht verlaten schijnt. Er is geen muis in te vinden.’ -
Maar op dit oogenblik woei hun eene benaauwde brandlucht te gemoet en hoorde men het knappen en kraken van hout, dat door de vlam was aangetast.
- ‘Het is de soldaat, met wien ik gisteren sprak,’ zeide Bavo, ‘die volgens afspraak den brand in den toren heeft gestoken.’ -
- ‘Neen! bij Thor! het is niet in den toren,’ riep een ander, met spoed binnenstuivende: ‘de brand is aan de poort, in de benedenvertrekken, overal. Men rookt ons hier als bokking.’ -
Wichman snelde het vertrek uit, waarin hij zich bevond: het was indedaad zoo: van alle zijden stegen de vlammen naar boven, en de Quaden, meesters van den burcht, zagen zich door een muur van gloed en vuur den weg afgesneden om dien weder te verlaten.
Ten einde den lezer opheldering te geven, hoe zich dit had toegedragen, en hoe Chariëtto zich met de zijnen zoo op eenmaal in de nabijheid bevond, dienen wij een korten terugstap in ons verhaal te maken.