Alle de brieven. Deel 14: 1701-1704
(1996)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdGepubliceerd in:
| ||||||
Korte inhoud:Over spermatozoën van spinnen. | ||||||
Opmerkingen:Een eigentijdse, Engelse vertaling van de brief bevindt zich in handschrift te Londen, Royal Society, MS 2006, Early Letters L.3.41; 3 foliobladzijden. De brief werd voorgelezen op de vergadering van de Royal Society van 28 januari 1701/2, O.S. (Royal Society, Journal Book Original, Dl. 10, blz. 238). Zie voor de Oude Stijl (O.S.) de Opmerkingen bij Brief 228 [140] van 2 augustus 1701, in dit deel. | ||||||
Letter No. 232 [143]
| ||||||
Published in:
| ||||||
Summary:On the spermatozoa of spiders. | ||||||
Remarks:A contemporary English translation of the letter in manuscript is to be found in London, Royal Society, MS 2006, Early Letters L.3.41; 3 folios. The letter was read in the meeting of the Royal Society of 28 January 1701/2, O.S. (Royal Society, Journal Book Original, vol. 10, p. 238). For the Old Style (O.S.) see the Remarks on Letter 228 [140] of 2 August 1701, in this volume. | ||||||
Delft in Holland den 20e Decemb: 1701.
Hoog Edele HeerenGa naar voetnoot1.
Mijn Heeren die vande Coninklijke Societeit in LondonGa naar voetnoota.
Mijn alderonderdanigstenGa naar voetnootb, To The RightGa naar voetnootc Honourable John Lord SomersGa naar voetnootd, President vande Coninklijke Societeit, is geweest den 6e deser loopende maand, die ik wil hoopen dat wel sal ontfangen sijnGa naar voetnoot2. Ga naar margenoot+Desen is dienende, omme mijne verdere waar nemingen de Spinnekop aan gaande UE: Hoog Edele toe te senden, waar van mijne aan teekeninge de volgende zijnGa naar voetnoot3. Seeker Heer, die sijn speculatienGa naar voetnoot4 veel malen hadde laten gaan op de Spinnekoppen, ende der selver versamelingGa naar voetnoot5, enGa naar voetnoote tot mij seijde dat men seer selden, de Mannekens vande groote Spinnekoppen, komt te sien, ende dat de Wijfjens de Mannekens wel dooden, en op eetenGa naar voetnoot6. Dese Heer hadde van dit jaar, sijn Tuijnder, en knegtGa naar voetnoot7 belast, geen Spinnekoppen te dooden. Deselve Heer sijn Tuijn was groot, en meest beset met laage vrugt draagende Boomen, soo dat de menigte van Spinnekoppen in die Boomen, ons seer naakt voor quamenGa naar voetnoot8, en ik wierde van dien Heer onderrigt, dat daar men de Wijfjens van een kleijnder soort van Spinnekoppen sag, dat daar een Manneken ontrent was, gelijk ik ook hebbe waar genomen. | ||||||
Delft in Holland, the 20th of December 1701.
Very Noble Sirs,
My most humble letter to the Right Honourable John Lord Somers, president of the Royal Society, was dated the 6th of the current month; I hope it has been duly receivedGa naar voetnoot2. Ga naar margenoot+The present letter serves to send to Your Honours my further observations concerning the spider, my notes about which are as followsGa naar voetnoot3. A certain gentleman, who had frequently reflected about spiders and their copulation, told me that one very rarely sees the males of large spiders, and that the females sometimes kill the males and eat themGa naar voetnoot4. This gentleman had ordered his gardener not to kill any spiders this year. The garden of this gentleman was large and planted for the greater part with low fruit-bearing trees, so that the multitude of spiders in those trees was very clearly visible to us, and I was informed by that gentleman that, wherever one saw the females of a smaller species of spiders, there a male was around, as I have also observed. | ||||||
Ga naar margenoot+Het geene nu dien Heer voor een TeelGa naar voetnoota, of TeelleedenGa naar voetnoot9 van de Mannekens aan sag, seijde ik tot den selven dat (onder het wel nemen) daar in quam te missenGa naar voetnoot10, want hoe meer ik die leeden quam te beschouwen, hoe meer, en meer, ikGa naar voetnootb most oordeelen, dat het twee werktuijgenGa naar voetnoot11 waren, daar door deGa naar voetnootc Spinnekoppen, haar aas mede op vangen, en ook voorGa naar voetnoot12 korte pooten gebruijkenGa naar voetnoot13. Dit mijn seggen, scheen voor dien Heer on aannemelijk, dog wanneer ik die werktuijgen voor Vergroot glasen hadde gestelt, ende den selven het gesigt daar van gaf, was den selven seer vergenoegt, met bij voeginge, dat het geen Teel-leeden konde wesen, en was voldaan, want sonder die gesigten, soude sig nog in gebeelt hebben, dat het geeneGa naar voetnoot14 voor Teel-leeden hadde aan gesien, inder daat sulks wasGa naar voetnootd. Ik hebbe tot twee malen toe, met dien Heer in sijn Thuijn geweest, om de versameling van de Spinnekoppen te sien; Maar het geluk niet gehad van soo danige gesigten. Vorders hebbe ik mij sedert die tijd, wel 10. maal begeven, ter plaatze daar veel distels, Brant Neetelen, en ander onkruijt groeijde, al waar ik verscheijde soorten van Spinnekoppen, ende dat inGa naar voetnoote seer groote menigte hebbe gesien, en waar genomen, dat als de Mannekens Spinnekoppen de Wijfjens Spinnekoppen quamen naderen om (beeld ik mijn selven inGa naar voetnoot15) te versamelen, door gaansGa naar voetnoot16 de Wijfjens de Mannekens deede vlugten. Ga naar margenoot+Ik hebbe te meer malen de Mannekens Spinnekoppen op gevangen, om haar Mannelijk zaad te beschouwen, en mijn selven ten genoegen versekert, dat de weijnige witte stoffe, die ik verscheijde maalen agter uijt hare lighame hebbe genomenGa naar voetnoot17, nu ontrent een sand grooteGa naar voetnoot18, en dan weder wat meer, het Mannelijk zaad was, in het welke ik soo een onbedenkelijkGa naar voetnoot19 groot getal DierkensGa naar voetnootf, soo lang hebbe sien leven, dat mijn gesigtGa naar voetnoot20 moede wierd. Dese Dierkens sijn soo kleijn, dat ik geloof, dat duijsent milioenen te samen, soo veel lichaamsGa naar voetnoot21 niet en souden uijt maken, als een grof sandGa naar voetnoot22 groot is, dog ik wilGa naar voetnootg liever seggen, als een geerst greijnGa naar voetnoot23 groot is. | ||||||
Ga naar margenoot+Now what that gentleman took to be the genital or genitals of the males, in that, I told him (with his leave), he erred, for the more I looked at those parts, the more I was bound to consider that they were two organs with which the spiders catch their prey and which they also use as short legsGa naar voetnoot5. This statement of mine appeared to be unacceptable to that gentleman, but when I had placed those organs before magnifying glasses and showed this to him, he was greatly pleased, adding that they could not be genitals, and he was satisfied, for without that sight he would still have imagined that what he took to be genitals were really so. I was twice with that gentleman in his garden, in order to see the copulation of the spiders; but I was not fortunate enough to see it. Furthermore, since that time I went at least ten times to a place where there grew many thistles, stinging nettles, and other weeds, where I saw different species of spiders, and those in large numbers, and observed that when the male spiders approached the female spiders in order (I think) to copulate with them, each time the females put the males to flight. Ga naar margenoot+I frequently caught the male spiders to study their male seed, and I satisfied myself that the small amount of white substance which I took several times out of the hind part of their bodiesGa naar voetnoot6, now having the size of a grain of sandGa naar voetnoot7 and then again a little more, was the male seed, in which I saw such an inconceivably large number of animalcules living for such a long time that my eyes became tired. These animalcules are so small that I believe that one thousand million of them put together would not have the size of a coarse grain of sandGa naar voetnoot8, but I prefer to say: the size of a millet grainGa naar voetnoot9. | ||||||
Hoewel ik vertrouwde, dat ik om der selver kleijnheijtGa naar voetnoota de figuur van hare lighame, ende de werktuijge waar door deselve inde vloeijbare stoffe, daar in ze zoo een starke beweginge maken, tot soo verre, dat de Dierkens int Mannelijk zaad, vijf uren uijt de Spinnekop geweest zijnde, deselve nog stark leefdenGa naar voetnoot24Ga naar voetnootb; Maar hoe scharp ik toe sag, en wat devoiren ik aan wendeGa naar voetnoot25, soo hebbe ik het maakselGa naar voetnoot26 van hare lighame, veel min de werktuijgen konnen bekennen. Ik hadde nog 10. â. 12. Mannekens Spinnekoppen, die ik mede soude onder soeken, en geen ander uijt komst vindende, soude ik mij vergenoegt houden, dat het Teellid agter aan het lijf gelegen isGa naar voetnoot27, schoon ik de versameling niet en hebbe konnen te sien krijgen. Wel is waar, dat ik van alle de laast geseijde Spinnekoppen, geen Mannelijk zaad en hebbe konnen afnemen, uijt oorsaak beelde ik mij inGa naar voetnoot15, dat in den eenen het Mannelijk zaad sal rijper sijn, als in den anderen, en ook soo konnen eenige wel kort te vooren versamelt sijn geweest, doen ik die was op vangende. Het is mij ook wel voor gekomenGa naar voetnoot28, dat ikGa naar voetnootc in het af nemen van het zaad, de excrementen onder het zaad was vermengende. Na desen hadde ik nog verscheijde Spinnekoppen in glase op geslooten, en onder andere drie Mannekens en een wijfje bij malkanderen, en na verloop van twee dagen, sag ik dat het Wijfje de Mannekens soo aan vielGa naar voetnootd en queste dat het bloet uijt de pooten vande Mannekens liep, waar op ik het Wijfje doode, ende des anderen daags lagen twee Mannekens doot, ende het over gebleve Manneke was doende om hetGa naar voetnoote doode Wijfje te eeten. Nu hadde ik nog drie Mannekens Spinnekoppen, die bij mij twee maal vier en twintig uren hadden op geslooten geweest, en dus niet versamelt geweest sijnde, nam ik in gedagten, dat ik van alle drie het Mannelijk zaad behoorde af te nemen, gelijk ik ook totGa naar voetnootf mijnen genoege hebbe gedaan, ende de Dierkens in het selve hebbe sien leven. Dit is Hoog Edele Heeren, het geene ik voor dees tijt Hare Hoog Edele Heeren, hebbe goet gedagt te laten toe komen, en sal onder des blijvenGa naar voetnoot29.
Hare Hoog Edele Heeren Onderdanigste dienaar.
| ||||||
I had relied on it that, notwithstanding their smallness, I should have been able to study sufficiently the form of their bodies and the organs by means of which they make such a violent motion in the fluid substance, to such an extent that the animalcules in the male seed were still fully alive after they had been out of the spider for five hours; but however sharply I looked at them and however much I exerted myself, I have not been able to detect the structure of their bodies, and even less so of the organs. I still had ten to twelve male spiders, which I was also going to examine, and finding no other result, I should assume that the genitals are placed on the hind part of the bodyGa naar voetnoot10, although I have not been able to see the copulation. It is true indeed that I have not been able to take any male seed from any of the last-mentioned spiders; I imagine the cause of this was that in one of them the male seed will be riper than in the other, and further some of them may have copulated shortly before, when I caught them. It has also sometimes happened to me that when I removed the sperm, I mixed the excrements with the sperm. After this I had enclosed several more spiders in glass tubes and, inter alia, three males and a female together. And after two days I saw that the female attacked the males so much and injured them in such a way that the blood flowed from the legs of the males, upon which I killed the female; and the next day two males were dead and the remaining male was engaged in eating the dead female. Now I still had three male spiders, which had been enclosed by me for twice twenty-four hours; and because therefore they had not copulated, I considered that I ought to remove the male seed of all three, which I also did to my satisfaction, and I saw the animalcules in it living. This, Very Noble Sirs, is what I decided this time to send to you, and meanwhile I remainGa naar voetnoot11,
Very Noble Sirs
your most obedient servant.
|
|