Alle de brieven. Deel 9: 1692-1694
(1976)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdKorte inhoud:Begeleidend schrijven van de voorgaande Brief 129 [77], van 20 december 1693. | |
Letter No. 130
| |
Summary:Accompanies the preceding Letter 129 [77], of 20 December 1693. | |
d' Hr Ric: Waller
Wel Edele Hoogh Geleerde Heer.
Ik wil niet twijfelen of sijne Wel Ed: sal mijn laaste missive, nevens de gedrukte observatien, die ik met alle onderdanigheijt, aan de Hoogh Edele Heeren die vande Co: Societeit hebbe toe gesonden, wel sullen sijn ontfangenGa naar voetnoot1). Hier nevens gaan mijn geringe observatien rakende de Worm de HemeltGa naar voetnoot2) genaamt, ende de Mijt, die ik wil hoopen dat niet onaangenaam sullen sijnGa naar voetnoot3). EnGa naar voetnoota) ik sal na presentatie van mijne onderdanigste dienst soo aan Hare Hoogh Ed: de Heeren Leden vande Co: Societeit, als aan UE. Wel Ed: blijven. Wel Ed: Hoogh Geleerde Heer,
Sijne Hoogh Geleerde Heer.
Delft desen. 19e jani: 1693Ga naar voetnoot4). | |
Mr. Richard Waller.
Very Noble and Highly Learned Sir,
I have no doubt that Your Honour will have duly received my latest letter, together with the printed observations which I sent, in all humility, to the Very Noble Gentlemen of the Royal SocietyGa naar voetnoot1). Included herewith are my modest observations concerning the Worm called the Leather-jacket, and the Mite, which I hope will not be unwelcomeGa naar voetnoot2). And after the presentation of my humble services, both to the Very Noble Gentlemen, Members of the Royal Society, and to Your Honour, I remain, Very Noble and Highly Learned Sir,
Your Honour's
Delft, this 19th of January 1693Ga naar voetnoot3). |
|