Worm en donder. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1700-1800: de Republiek
(2017)–Gert-Jan Johannes, Inger Leemans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 651]
| |
8.3 Tot besluit: nieuwe herders, nieuwe wolvenaant.Vaak wordt nog gedacht dat Verlichting en religie volstrekt aan elkaar tegengesteld zijn. Dit is niet het geval. Veel veranderingen in het intellectuele klimaat van de achttiende eeuw vinden in de Republiek plaats binnen religieuze kaders. De opleving van het Bijbels epos, dat zich ontwikkelt tot een soort forum voor discussies over verlichte Bijbelinterpretatie, kerkhistorie en geloofsbeleving, demonstreert dit. Ondertussen wijzigt zich de verhouding tussen de verschillende geestelijke stromingen. Aan het begin van de eeuw is de Republiek een driestromenland dat gedomineerd wordt door de gereformeerde religie. Deze is weliswaar geen echte staatskerk, maar neemt toch een duidelijk geprivilegieerde positie in als ‘de publieke kerk’. De dissenterse protestanten en de nietprotestantse stromingen, zoals de katholieken en de joden, bekleden een nogal stiefmoederlijk bedeelde, maar niettemin redelijk gerespecteerde plaats binnen de samenleving. Daarentegen wordt de alternatieve, radicale stroming, vertegenwoordigd door auteurs als Jacob Zeeus en Arnold Houbraken, gehaat, gevreesd en zoveel mogelijk marginaal gehouden of monddood gemaakt. De hele eeuw blijven gelovigen zich fel verzetten tegen socinianisme, spinozisme, deïsme, atheïsme en andere vormen van ‘godloosheid’. Rond 1730 breekt deze weerzin zich baan in een stortvloed aan publicaties over de nefaste zonde van de sodomie, over een vermeend katholiek offensief en over de genadeloos voortknagende paalworm. Deze verschijnselen worden gezien als plagen die door God zijn bedoeld als waarschuwing tegen oprukkend ongeloof en zedenbederf. In de tweede helft van de eeuw gaat een gematigde, christelijke Verlichting het publieke debat beheersen. Deze stroming streeft naar het behoud van de fundamentele, boven de afzonderlijke christelijke religies uitgaande, waarden van het christendom. Ze is ervan overtuigd dat de nieuwe (natuur)wetenschappelijke ontdekkingen de grondslagen van het christelijk geloof niet aantasten. De verzoening van religie en verlichte wetenschap, zoals die gestalte krijgt in fysicotheologische werken, kunnen het geloof zelfs bij uitstek bevestigen en versterken. Binnen deze stroming spelen protestantse dissenters, zoals lutheranen, remonstranten en vooral doopsgezinden, een opvallend prominente rol. Zij zijn het die de nieuwe genootschappen, de tijdschriften en de andere publicatiemedia beheersen. En hun predikanten introduceren in de zondagsdienst de christelijk-verlichte preek, met een inhoud en presentatiewijze die zich niet zozeer richt op het inhameren van dogma's, maar op het rationeel overtuigen en emotioneel beroeren van de toehoorders. Tegen het einde van de eeuw nemen ook gereformeerde predikanten in toenemende mate deel aan deze stroming. De christen wordt een christen-wijsgeer en zijn kerk wordt een | |
[pagina 652]
| |
kerkgenootschap. Literatoren begeleiden deze hele ontwikkeling met pamfletten, verhalen en liederen, waarbij ze nu ook meer en meer gebruikmaken van vernuftige combinaties van woord en beeld. De orthodoxe gelovigen en hun meer traditioneel ingestelde predikanten kijken dit alles met verontrusting en afschuw aan. Ze zien weinig verschil tussen het nieuwe christendom en het radicale denken. De denkbeelden van de christelijke Verlichting beschouwen zij als concessies aan het ongeloof, verkondigd door nieuwe wolven in schaapsvacht. En de moderne publicatiemedia en genootschappelijke organisaties zien ze als verderfelijke, wereldse pogingen het lot in eigen hand te nemen, in plaats van te buigen voor de wil van God. Uit conflicten zoals die van het psalmenoproer blijkt dat de scheidslijnen tussen orthodoxe en verlichte christenen ook sociaaleconomische en sociaalculturele verschillen vertegenwoordigen. Het ‘gewone kerkvolk’ krijgt het idee dat zijn religie gekaapt en verminkt wordt door een intellectuele elite van welbespraakte nieuwlichters. Geheel zonder elke grond is dat idee niet. De geloofsleer van de christen-wijsgeren, met hun nadruk op Jezus als mensenvriend en op de beoefening van de deugd in het hier en nu, lijkt vaak meer op een maatschappelijk, soms zelfs revolutionair hervormingsprogramma dan op een traditionele catechismus. Op die manier gaat de religieuze vernieuwingsbeweging als vanzelf over in de politieke strijd die we in het volgende hoofdstuk zullen bespreken. De verbinding van religie en politiek kan tot merkwaardige uitkomsten leiden. Zo verkondigen de nieuwe christenen met verve de verlichte principes van tolerantie tegenover andersdenkenden en gelijke rechten voor de afzonderlijke religies. Tijdens de politieke woelingen van de jaren 1780 en 1790 winnen deze beginselen veld en worden ze zelfs officieel opgenomen in de grondwet van 1798. Dan blijkt echter dat niet alleen orthodoxe protestanten, maar ook aanhangers van de christelijke Verlichting er in de praktijk veel moeite mee hebben. Het enthousiasme van de gereformeerden onder hen wordt dan ook danig op de proef gesteld doordat de nieuwe grondwet een zeer praktische consequentie trekt uit het principe van gelijke rechten: ‘Elk Kerkgenootschap zorgt voor het onderhoud van zijnen Eerdienst, deszelfs Bedienaaren en Gestigten.’ Met andere woorden: de gereformeerden kunnen voortaan niet meer rekenen op de publieke middelen maar moeten zelf de kosten dragen van predikantensalarissen, onderhoud van kerkgebouwen, enzovoort. Maar er is ook een minder prozaïsch knelpunt: redenerend vanuit de gedachte dat er maar één waarlijk verlichte religie kan zijn, vervallen sommigen in bijzonder intolerant klinkende aanvallen op andersdenkenden. Een voorbeeld is het fanatisme waarmee auteurs als Wolff en Deken tekeergaan tegen orthodoxe protestanten | |
[pagina 653]
| |
van bevindelijke snit, die als ‘fijnen’ worden weggezet en belachelijk gemaakt. Ze typeren de ‘fijnen’ bovendien vaak als een nieuw soort dweperig-vrome katholieken. Daarmee geven ze blijk van het hernieuwde antipapisme zoals dat tegen het einde van de eeuw opbloeit en dat de verschillen aanscherpt - juist nu op papier de gelijkheid der verschillende religies is vastgelegd. |
|