| |
| |
| |
| |
| |
Voor biografische gegevens verwijzen we graag naar de internetbronnen Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl), Biografisch Portaal van Nederland en Digitaal Vrouwenlexicon. Ook in Van Bunge 2003 zijn verschillende overzichtelijke bio-en bibliografieën opgenomen van achttiende-eeuwse auteurs. Gedigitaliseerde tekstbestanden zijn er inmiddels te over. Veel achttiende-eeuwse literaire werken zijn beschikbaar via de zojuist genoemde dbnl en via Google Books en Early Dutch Books Online (met duizenden titels uit de periode 1780-1800). De onvolprezen website Census van Nederlands Toneel (Ceneton) biedt een grote hoeveelheid gedigitaliseerde toneelstukken.
Bij het samenstellen van de literatuuraanwijzingen hebben we niet naar volledigheid maar naar beknoptheid gestreefd; waar mogelijk vermelden we recente literatuur die kan dienen als opstap voor verdere studie. Wanneer in de tekst de auteur, de titel en het jaartal van een literaire tekst al vermeld worden en we er verder niet uit citeren, is de bron niet apart opgenomen in de literatuurlijst. Waar we veel korte citaten uit een en dezelfde bron geven, zijn niet alle vindplaatsen afzonderlijk verantwoord. Titels van achttiende-eeuwse tijdschriften zijn in principe niet opgenomen in de literatuuropgave, behalve wanneer er een recente editie van bestaat.
| |
| |
| |
Inleiding: ‘Grootsch was de vertooning!’
Citaten: Post 1791-1792, i, 52 over de worm en 1, 130 over de donder.
| |
1
Wat is een Nederlandse literatuurgeschiedenis van de achttiende eeuw?
| |
1.1 Woestenij of gekkenhuis. De achttiende eeuw als schepper van haar eigen beeld
Een aardige introductie tot het ‘eeuwdenken’ is Sontag 1990. Over Kinkers Eeuwfeest en De menschheid in 't Lazarushuis: Hanou 1988, i, 95-104 en Worp 1881, 521-529. Over het vervalsdenken: Kloek en Mijnhardt 2001; Johannes 1997. Het Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw 1 (1968), 1-20, beschrijft de oprichting van de Werkgroep. Over de geschiedenis van de neerlandistiek: Liauw en Van de Zande 1996; Johannes 2011. Meer speciaal over de beginperiode van het vak: Noordegraaf 1997a en 1997b en de inleiding van R. de Bonth bij Tollius 2007. De ‘grote’ literatuurgeschiedenissen en hun auteurs worden besproken in: Anbeek van der Meijden e.a. 1989; de literatuurhistorische theorievorming in: Laan 1997. Buijnsters 1989 analyseert het beeld van de achttiende eeuw in de literatuurgeschiedenissen; zie ook Van den Berg 1994. Johannes 2002 en 2007 beschrijven de kunstgrepen van literatuurhistorici, m.n. bij het populariseren voor schoolgebruik en lekenpubliek. Zie voor het beeld van de ‘andere’ achttiende eeuw bijvoorbeeld Hanou 2003, Van Heertum 2006 en de website van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Voor de aangehaalde literatuurgeschiedenissen, zie de verantwoording van de citaten hieronder. Daarnaast: Vieu-Kuik en Smeyers 1975; Schenkeveld-van der Dussen 1993; Kloek en Mijnhardt 2001. Een overzicht van schrijvende vrouwen biedt Schenkeveld-van der Dussen 1997.
Citaten: De passages uit Kinkers Eeuwfeest en De menschheid zijn ontleend aan Kinker 1801a en 1801b; Feiths Nieuwjaars-lied is te vinden in: Feith 1824-1825a, ix, 125-126; Van Effen over het verval: Van Effen 1998b, afl. 112; Van Goens over desiderata: Van Goens 1766, passim; Feith over Cats in: Cats 1790-1799a, i, ii-v. De citaten van (literatuur)historici: Siegenbeek 1826, 346-350; Kalff 1910, v, 481; Jonckbloet 1891, 3; waarover Kloos 1909, 258; Kalff 1910, v, 433; Knuvelder 1979, 445; Ph. de Vries gec. in: Vieu-Kuik en Smeyers 1975, 12; Knuvelder 1979, 452.
| |
1.2 Wat is literatuur in de achttiende eeuw?
Over de terminologische ontwikkelingen is opmerkelijk weinig geschreven. Een uitzondering is Van den Berg 2000. Over de verhouding dichtkunst - welsprekendheid: Johannes 1997-1998.
Citaten: Personeelsadvertentie in: 's Gravenhaegsche Courant, 9 en 14-10-1748. ‘Literatuur en praktyk der Geneeskunst’: Nederlandsche Courant, 9-1-1786. Bericht uit Londen: Opregte Groninger Courant, 3-7-1772. Het Algemeen huishoudelyk woordenboek: De Chalmot e.a. 1792, 4746.
| |
1.3 De Nederlandse taal en de beeldvorming over het Zuiden
Over de geschiedenis van het Nederlands, zie onder meer J.W. de Vries e.a. 1993; Van der Sijs 2004; Van der Sijs en Willemyns 2009. Voor de positie van het Fries, zie de publicaties van A. de Jong, met name A. de Jong 2000. Over het Frans en de problematiek van de ‘verfransing’ in de Republiek: Frijhoff 1989. Over Belle van Zuylen is heel veel gepubliceerd; we verwijzen hier slechts naar Van Dijk e.a. 2006. Zie voor de ontwikkeling van de standaardtaal en
| |
| |
de geschiedenis van de Nederlandse taalkunde in de achttiende eeuw, naast de zojuist genoemde werken: Knol 1977; Janssens en Marynissen 20052 en Rutten 2006. Over mythen die de visie op de taalsituatie lange tijd hebben gekleurd, zie Vosters e.a. 2010.
Een introductie tot de wederzijdse beeldvorming en de contacten tussen de Republiek en de Oostenrijkse Nederlanden is Demey 1978. Over de migranten en ballingen uit de Republiek in het Zuiden: Baartmans 2008; zie ook Roosendaal 2003 en de inleidingen bij de hieronder vermelde tekstedities van de geschriften van patriotse ballingen. Voor Weyerman in het Zuiden: zie Bostoen 1990.
Citaten: Huydecoper over het zuivere Nederlands: Huydecoper 1772, 45 en 1730, 61 en voorrede. Ten Kate over ditzelfde: De Bonth en Dibbets 1995, 126. De citaten uit Beknopte beschryving der Oostenryksche Nederlanden: Bachiene 1785, 6-7. Fijnje-Luzac over Antwerpen gec. in: Baartmans 2008, 215; Knock over Brussel in: Knock 1994, 33; Van Eijck over de paardeninzegening en over de huwelijksmoraal: Van Eijck 2000, 99 en 127; Paape over zijn geweldige afkeer en over Brussel: Paape 1996, 126 en 139.
| |
| |
| |
Deel I: Het letterkundig bedrijf
2
De boekenmarkt en de letterkundige netwerken
| |
2.1 De boekenmarkt
Een uitgebreid overzicht van Nederlands boekhistorisch onderzoek en van relevante literatuur is te vinden in: Van Delft e.a. 2003. De bijbehorende website, ressorterend onder de Koninklijke Bibliotheek, actualiseert de informatie uit dit boek. Het Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis biedt regelmatig artikelen over de achttiende-eeuwse boekenmarkt. Een kort overzicht van boekhistorische studies over de achttiende eeuw in: Van Vliet 2004a. Een heel informatieve introductie, toegespitst op de achttiende eeuw, is Van Goinga en Salman 2010. De stcn is te vinden via de website van de Koninklijke Bibliotheek. Veel gegevens en berekeningen in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op deze bronnen en op Leemans 2009. De (hier en daar afgeronde) gegevens voor de tabel zijn ontleend aan Van Goinga en Salman 2010, 208.
Over lezers- en boekhandelsonderzoek en de these van de ‘leesrevolutie’ gaan onder meer: Kloek en Mijnhardt 1987; Kloek 1994; Brouwer 1995; Van Gemert 1999; Van Goinga 1999 en De Kruif 1999. Kloek 1993 bespreekt de lijsten van Van Abkoude en Saakes. De kenner van de rol van marskramers in de distributie is J. Salman; zie o.m. Salman 1999 en 2006.
Citaten: Ockerse over belezenheid en Verlichting: Ockerse 1788-1797, iii, 106-107; Grabner over de vergelijking tussen Nederland en Duitsland: Grabner 1792, 402; Paape over zijn belezen buurman: Paape 1996, 86; Van Woensel over het aantal lezers: De Lantaarn voor 1792. Amsterdam 17922, 105-106; Wolff en Deken over hetzelfde onderwerp: Wolff-Bekker en Deken 1781, ii, voorrede.
| |
2.2 ‘Schryvers om den broode’
Zie voor relevante gegevens de literatuur die genoemd is in de literatuuraanwijzing bij het vorige hoofdstuk. Vgl. Johannes 1997 over de kleinschaligheid van de Nederlandse cultuur in de achttiende eeuw. Over de gevolgen daarvan voor de verhouding tussen vertaalde en oorspronkelijk-Nederlandse romans: Kloek 1997; Leemans 2009; Korpel 1992; Nieuweboer 1982. Een illustratief voorbeeld van de gevolgen voor meer omvangrijke boekprojecten is Baggerman 1999.
Een van de weinige algemene bijdragen over de ontwikkeling van de auteursprofessie in Nederland is Kuitert 1994. Leemans 2007 beschrijft de auteur als ondernemer. Schriks 2004 behandelt het voor die ondernemer zo belangrijke kopijrecht. Over het mecenaat: De Vet 1984. De verhouding tussen uitgever en auteur o.m. in: Baggerman 2001; Dongelmans 1989; M. de Vries 2005a en 2005b. Enkele publicaties over afzonderlijke broodschrijvers: Hanou 1972-1973 (Hoefnagel); Jongenelen 2001 (Claus van Laar); Schelvis en Van der Vloed 2008 (Hennebo) en Vuyk 2004 (remonstrantse predikanten als broodschrijvers). Natuurlijk vallen vele tijdschriftsamenstellers, zoals Jacob Campo Weyerman, onder de noemer van de broodschrijvers te brengen. Zie daarom ook de literatuuraanwijzingen bij het hoofdstuk over tijdschriften. Over het gelegenheidsgedicht in het algemeen en als bron van inkomsten: Nieuweboer 1986.
Citaten: Van Effen over broodschrijvers: Van Effen 1998b, afl. 106 (31-10-1732). Hoefnagel over het geld, gec. in: Hanou 1972-1973, 72. De ‘brood-broodbakker’ in: De Fortuin, afl. 5 (29-10-1804). Van Effen over het ‘verdrietig en slaafsch handwerk’: De Hollandsche Spectator 25 (18-1-1731). Wolff en Deken over de beginnende schrijver: Wolff-Bekker en Deken 1793-1796, i, 224. Langendijk over de schaarste aan ‘aanqueekeren’ gec. in: De Vet 1984, 156. Langendijk over het gastmaal voor de poëet: Langendijk 1980, 262. Feith over de martelaarshistorie: Feith 1824-1825b, ii, 150-153. Van Effen over het huis van de muzen: Le Misantrope, afl. 74 (aug. 1712). Nomsz' aanmoediging: Nomsz 1782, 8. Vaderlandsche Letteroefeningen over het publiek als mecenas
| |
| |
gec. in: De Vet 1984, 164. De ‘lettervruchten op Duitschen grond’: Nederlandsche Bibliotheek viii (1780), 156. Hennebo's ‘Lof der jenever’ in: Hennebo 1723, 27. De Denker over ‘huurschryvers’: De Denker 1 (1764), brief 17; Doedijns over brood en wijn gec. in: Hanou 2005, 84; Bilderdijks honger: Bilderdijk 1988, i, 156; Aagje Deken aan uitgever Van Cleef: Wolff-Bekker en Deken 1987, ii, 680; Grabner over auteurs en uitgevers: Grabner 1792, 410; een Duitse reiziger over de wegkwijnende geesteskinderen: Lax 1838, 62, vert. v.d. auteurs.
| |
2.3 Panpoëticon Batavum: de literaire wereld als een gedroomde familie
In hoofdstuk 3.2, ‘Letterklubs onzes tijds’, vermelden we literatuur over genootschappen, waaronder studies over Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen. Over het Panpoëticon: Van Stipriaan 2002, 265-267; Altena 1998a; Schenkeveld-van der Dussen 1990. Over het Leidse literaire leven: Honings 2011. Over vriendschaps- en saamhorigheidsidealen: Zijlmans 1999. Over de uitgave van Poots werk: Schenkeveld-van der Dussen 1968. Over Paapes opname in de literaire wereld: Altena 2012. Voor literatuur over de poëtenoorlog: zie hoofdstuk 4.2, ‘Toneelpoëtica’. De moeizame ontwikkeling van een beschaafde publieke ruimte wordt beschreven in: Van Eijnatten 2003a.
Over de relatie uitgever-auteur: zie de literatuur bij hoofdstuk 2, ‘Schryvers om den broode’. Over Bilderdijk en zijn uitgevers, zie de door Van Hattum bezorgde correspondentie: Bilderdijk 2007. Over de kring rond Uylenbroek: Van Hattum 1996; Breekveldt 1983. Over Immerzeel: Dongelmans 1992. Over Feith en zijn uitgevers: Streng 1998, 188-195. Over Allart: Broos 1979-1980, 1982. Over Bohn: Gijsbers en Van Kempen 2002; Tadema 1952. Over Isaac en Pieter van Cleef: De Kruif 1999. Over de weduwe Dóll-Egges en haar dochter: Gelderblom 1997. Over Pieter Meijer: Enschedé 1901; M. de Vries 2005b. Over de relatie tussen geleerden en boekverkopers: Van Vliet 2004b.
Citaten: Over ‘verhollanderde’ immigranten: Bidloo 1720, ‘Voorberigt’. Van Hoogstraten prijst het Panpoëticon: Van Hoogstraten 1726, 99-100. De correspondentie tussen Witsen Geysbeek en Allart in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam (UvA): ppa 601: 1. Feitama, Van Winter en Meijer gec. via M. de Vries 2005. kwdav over de teloorgang van Van Hoogeveen: Handelingen, 1792, 4-5, gec. via Thobokholt 1983. De advertentie van Elwé is opgenomen als Bijlage i in: Feith 1994; zie ook brief 62. De Nederlandse lezer als hongerige bij: De Boekzaal der Geleerde Wereld 1790. Allart wordt in de Lanterne Magique (1783) de ‘Koning der boekhandelaren’ genoemd. De benaming ‘hoofdbederver van den Hollandschen boekhandel’ komt uit een circulaire van Barend Haaring en Daniel Rooseboom 1808: UvA ppa 601: 1. ‘Boeken zijn zo goed als geld, maar geld is beter’ gec. via Broos 1979-1980. Feith is teleurgesteld in Nederlandse uitgevers: Feith 1994, brief 70. Badon over Wolff: ‘Op de beeltenis van Mejufvrouwe Elizabet Bekker’, in: Badon 1780. Zie ook eerdere aanvullingen door kwdav in: Arnoud van Halen's Pan Poëticon Batavûm verheerlykt door lofdichten en byschriften (1773).
| |
2.4 Rijmwevers en -weefsters: (zelf)representatie van de auteur
Voor een bespreking van de actiehandel in de Nederlandse Republiek zie Slechte 1982; Groeneveld 1940. Over de literaire verwerking van de actiehandel en over rijmwevers: Leemans 2013. Over rijmweven: Gelderblom 1991. Over Langendijk: Smit 2000. Over Van Gyzen: Beentjes 1994.
Over achttiende-eeuwse auteursportretten is tot op heden vrijwel niets geschreven. Vergelijkend onderzoek kan aanvangen bij Kuitert 2011 en Adams 2012.
Voor informatie over schrijvende vrouwen en vrouwelijk schrijverschap zie Schenkeveldvan der Dussen (red.) 1997. De inleiding bij dit boek geeft een overzicht van de opvattingen over en ontwikkelingen binnen het vroegmoderne vrouwelijk schrijverschap. Daarnaast bieden de lemmata uitgebreide biblio- en biografische informatie. Van grote waarde zijn de lemmata in het Digitaal Vrouwenlexicon, waarin ook steeds een recent overzicht van publicaties over de beschreven vrouwen wordt gegeven. Over de participatie van vrouwen in het letterkundige leven en over de vormgeving van het vrouwelijk schrijverschap zie verder: L. van Gemert 1992; L. van Gemert en Veltman-van den Bos 1997; Schenkeveld- | |
| |
van der Dussen 2001; Veltman-van den Bos 2000; Everard 2001. Over vrouwelijke participatie in (letterkundige) genootschappen zie M. de Vries 1999; Baar-de Weerd 2009. Over vrouwelijke journalisten en vrouwentijdschriften zie Jensen 2001. Over vrouwenvriendschap: Everard 1994.
Over De Timmerman: Buijnsters 1984f. Over schrijversparen die elkaar vinden in gevangenschap: Altena 2002a. Overde Van Rijndorps: Sierman 2004. Over De Neufville en Van Lynden: Van Bunge 2002 (en de daar opgegeven literatuur). Over de portretten en het auteurschap van Deken en Wolff: Schenkeveld-van der Dussen 2002; Van der Boom 1954; Buijnsters e.a. 1979.
Citaten: De prent ‘De grôte vergader-plaats der windverkopers’ is opgenomen in het Groote tafereel der dwaasheid 1720. Van Effen over rijmmagazijnen: Van Effen 1999a, afl. 97 (29-9-1732) en 1998b, afl. 114 (28-11-1732). Van Gyzen over wevers: Amsterdamsche Mercurius iv, 187.
De auteursportretten en de bijbehorende bijschriften zijn vrijwel allemaal te vinden op dbnl. Langendijk als Moschus en Homeer: D. Smits' gedicht bij Langendijks portret, in: Langendijk 1751. Pater over De Bosch: Pater 1774, 447. Bilderdijk over woekerhandel in auteursportretten: Bilderdijk 2007, 57 (5/6-5-1795); over de interesse van de andere sekse voor zijn persoon: Bilderdijk 2007, 78 (9-6-1795); en over zijn eerste portret: ‘Op mijn afbeeldsel’ (1780), in: Bilderdijk 1856-1859, xii (1858), 5. Over kind met doodsverlangen: ‘Afscheid’, in: W. en K.W. Bilderdijk 1813-1814, i (1813), 75. Het liedjesweefgetouw van Wolff en Deken: Wolff-Bekker en Deken 1781, Voorrede.
Maria Bosch over het ‘jongste spruitje’: Bosch en Deken 1775, 282. Croonenberg over de musjes is geciteerd via Le Jeune 1829-1835, 39. Pollius over Friese schapenvachten: Pollius 1745. Negatief oordeel over vrouwelijk schrijverschap: Bijdragen tot het Menschelijk Geluk 2 (1788), 505 en 507. Buschman over haar ellendige leven: Vrouwe K.H.B., Opdracht bij de postuum gepubliceerde Nagelatene gedichten (1818), gec. via Digitaal Vrouwenlexicon. Hennerts editie van het letterkundig werk van zijn vrouw: De Timmerman 1786. Van der Horst over de bekwaamheid van vrouwen: ‘Nareden aan de wyzheidbeminnende vrouwen’, Van der Horst 1769. Lofdichten van verschillende vrouwelijke auteurs op Rachel Ruysch: Dichtlovers 1750. ‘Aan myn geest’ is opgenomen in: De Lannoy 2001. ‘Aan mynen geest’: Wolff-Bekker 1774. Wolffs zelfrepresentatie als nijvere schrijfster: ‘Dichtbrief aan Goedaart’, gec. via Buijnsters 1984i, 209. Wolff als vurig, wonderlijk kind: Wolff-Bekker en Deken 1904, lix. Deken als statige geest: Wolff-Bekker en Deken 1987, i, 285. Bellamy over Bekker als azijn en Deken als olie: Naber 1912, 137. De behaagzieke, pittige Betje: Ghijsen 1954, 16. Felle Betje en nadenkende Aagje: Portegies en Rijghard 1999. Beck over de republiek gec. in: Digitaal Vrouwenlexicon. Het antwoordvers op Spandaws ‘Aan de vaderlandsche vrouwen’, in: Moens 1819, 87-93.
| |
| |
| |
3
Letterkundige organisatievormen
3.1 Tijdschriften
Almanakken staan centraal in: Salman 1999; kranten in: Schneider en Hemels 1979. Een algemene introductie tot tijdschriften in Nederland in de periode 1770-1830 is Johannes 1995; enkele kernpunten hieruit in: Johannes 1996. Verder diverse bundels artikelen, waaronder Altena e.a. 1980; Berkvens-Stevelinck e.a. 2009; Bots en Levie 2006; en G. van Gemert e.a. 2005. Hierin zijn vooral de Franstalige tijdschriften uit de eerste eeuwhelft goed vertegenwoordigd, maar ook over andere bladen geven deze bundels veel informatie. Verspreide bijdragen zijn te vinden in het sinds 1997 verschijnende Ts>: Tijdschrift voor Tijdschriftstudies. Een bijzonder rijke bron voor bibliografische overzichten van achttiende-eeuwse tijdschriften is de Encyclopedie van Nederlandstalige Tijdschriften voor 1815 (ent), nu nog in opbouw als website en gebaseerd op de zogeheten ‘Lijst Hanou’ (Hanou 1972). Deze bibliografie hanteert wat ruimere criteria dan wij, zodat ook publicaties zijn opgenomen die wij beschouwen als kranten, boekreeksen of almanakken. De sinds 1978 verschijnende Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman bevatten niet alleen artikelen over de naamgever, maar ook tal van bijdragen over diens tijdgenoten en hun publicitaire activiteiten. De Stichting onderhoudt ook een uiterst informatieve website. Wat de primaire teksten betreft: heel wat tijdschriften uit de achttiende eeuw zijn inmiddels via het internet beschikbaar in digitale vorm.
Over geleerde en algemeen-culturele tijdschriften. Naast de zojuist genoemde literatuur is onder meer van belang Berkvens-Stevelinck e.a. 1992. Een populariserend overzicht van het wetenschappelijk tijdschrift door de eeuwen heen is Hemels e.a. 1999. Over Pieter Rabus en zijn Boekzaal: Bots 1974, m.n. de bijdrage van Rietbergen. Verder De Vet 1980 en Leemans en Franke 2006. Zie ook de informatieve lemmata ‘Pieter Rabus’, ‘Boekzael der geleerde werelt’ en ‘Republyk der geleerden’, in: Van Bunge 2003. Helaas ontbreekt nog altijd een monografie over de Vaderlandsche Letteroefeningen, maar Muis-van der Leun 1988 biedt veel informatie; zie ook Id. 1990. Kloek 2008a bekijkt de verhouding tussen geleerdentijdschrift en literair tijdschrift. Over de invloed van de Duitse cultuur op de Nederlandse via recenserende tijdschriften als de Nederlandsche Bibliotheek: Franke 2009.
Over satirische (nieuws)bladen. Een bibliografisch overzicht is Buijnsters en Geerars 1969. Voor Hendrik Doedijns, zie Buijnsters 1984c en Hanou 2005a. De eerste jaargang van de Haegse Mercurius verscheen in de teksteditie Doedijns 1996. Over Hermanus van den Burg: De Blauw 1985. Over Jan van Gijzen: Beentjes 1994. Voor Jacob Campo Weyerman zijn natuurlijk de eerdergenoemde Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman het forum en de informatiebron bij uitstek. Een bio-bibliografisch overzicht is Altena 1985; deze bijdrage verscheen in: Altena 1985, een bundel met verkenningen die nog steeds interessant zijn. Zie voor de biografie ook Broos 1990, en voor de bibliografie M. de Vries 1990. Diverse tijdschriften van Weyerman zijn geheel of gedeeltelijk in moderne teksteditie verschenen. Het zijn er te veel om hier op te noemen, maar de zojuist genoemde bronnen bieden uitkomst. Groenenboom-Draai 1994 is een poging aan de hand van Weyermans Rotterdamsche Hermes de auteur in de contekst van de contemporaine cultuur te duiden. De teksteditie van het Koffiehuisnichtje is Weyerman 1994. Een korte biografische schets van Willem van Swaanenburg is Van Lamoen 1979. Van Alphen 1966 poogt Van Swaanenburgs denkwereld te ontrafelen. Van Swaanenburg 1986 is een geannoteerde bloemlezing uit zijn werk. Over Nicolaas Hoefnagel: een korte biografische schets is Hanou 1972/1973 en een bibliografisch overzicht is Hanou e.a 1973. Over Johannes Kinker, zie verderop onder ‘specifiek-literaire’ tijdschriften.
Over spectatoriale tijdschriften. Een inleiding tot het onderwerp, met bibliografisch overzicht, is Buijnsters 1991; zie ook Buijnsters 1984d. In Buijnsters 1966 komen de vroege spectators van Joan Duncan en Willem van Ranouw aan de orde. Over de laatste ook De Vet 2003. De standaardbiografie van Van
| |
| |
Effen, met gedetailleerd bibliografisch overzicht, is Buijnsters 1992a. Dezelfde auteur verzorgde ook Van Effen 1984, het eerste deel van een zesdelige teksteditie van De Hollandsche Spectator. De andere delen zijn, in volgorde van de Spectator-afleveringen: Van Effen 1998a; 1999a; 1998b; 1999b; 2001. Over het Journal Litéraire: Van Meerkerk 2006. Een bloemlezing uit spectatoriale geschriften is Sturkenboom 2001. Een aantal spectatoriale geschriften wordt onder diverse trefwoorden besproken in: Van Bunge 2003.
Over specifiek-literaire tijdschriften. Zie Kloek 2008a en Johannes 1995, 106-107. Over De Poëtische Spectator van Jacobus Bellamy en zijn kring: Nijland 1917, Kloek 2002 en Bellamy 1969. Vis 1967 bevat een bibliografisch overzicht van het werk van Kinker. Hanou 1988 geeft veel biografische informatie, met name gericht op Kinkers activiteiten als propagandist van de kantiaanse Verlichting. Kinker 1992-1994 geeft zijn briefwisseling. Een bloemlezing uit het werk is Vis 1982.
Over de politisering van tijdschriften in de jaren 1780 en 1790. Van Wissing e.a. 2003 geeft voor de jaren 1780 een uitgebreid bibliografisch overzicht en analyses van de discussies in tijdschriften, met name de meer ‘literaire’ en satirische bladen. Dat laatste type tijdschriften staat ook centraal in: Hanou 2002e en 2002f. Een bloemlezing in dezelfde geest is Hanou 1989. Van Wissing 2008 behandelt een aantal afzonderlijke politieke tijdschriften in de genoemde periode. Over vrouwentijdschriften en de visie van tijdschriften op vrouwen: Jensen 2001 bespreekt met name het eerstgenoemde onderwerp, terwijl Sturkenboom 1998 en 1994 vooral ingaan op het tweede thema. Op de beeldspraak van de thermometer werd reeds gewezen in het nog steeds interessante Brummel 1928.
Citaten: Over de mode van het voorwoord: De Snelziende Lynceus, voorbericht bij deel 1 (1748). Opschudding in een koffiehuis: De Mensch Ontmaskert, 14-3-1718. Schrijvers die zichzelf bewieroken, gec. in: Verwer 1756, xxix-xxx. Rabus over bijgeloof: De Boekzaal van Europe, mei/juni 1693, 505-506. Over de ‘vlegel’ Mohammed: Boekzaal, nov./dec. 1694, 400. Het versje over gloriezucht: Boekzaal, mei/juni 1693, 441. Doedijns over vreemde talen: Doedijns 1996, afl. 25 (30-10-1697); over een Venetiaanse ontploffing: Ibid., afl. 24 (26-10-1697); over Zweden: Ibid., afl. 48 (18-1-1698); over hypocrisie: Haegse Mercurius ii, afl. 27 (5-11-1698); over Italiaanse hennetjes: Doedijns 1996, afl. 21 (16-10-1697). Jan van Gyzen over zijn weverij: Jan van Gysens Weekelyksche Amsterdamsche Mercuuren iv, 16 (25-12-1713). Over Napels: Mercuuren iv, 3 (9-10-1713). Over zijn pech: Mercuuren viii, 25 (27-2-1719). Van den Burg over een vreemd licht: Amsterdamsche Argus, afl. 2 (8-6-1718). Over de Hollandse lullen: Amsterdamsche Argus, afl. 1 (25-5-1718). Weyerman over Argus: De Rotterdamsche Hermes, afl. 1 (13-9-1720). Over hannekemaaiers: De Amsterdamsche Hermes, afl. 3 (14-10-1721). De reactie van Van den Burg: De Amsterdamsche Argus iii, afl. 16 (25-9-1721). Weyerman over loftuitingen: Den Echo des Weerelds, afl. 16 (4-2-1726). Over hoepelrokken: Den Ontleeder der Gebreeken, 4 (1-11-1723). Van Swaanenburg over brandend ijs: Van Swaanenburg 1724, 249. Over een bas: Ibid., 1. Over de quintessens van alle
onredelijke gedichten: Ibid., 237-238. Over Maria: Ibid., 24. Over het ‘likken’ van gedichten: Ibid., voorrede. Weyerman over de ‘scribbelaar’ Van Swaanenburg, gec. via Van Lamoen 1979, 49. We citeren Van Effens Hollandsche Spectator (hs) naar de serie tekstedities, hierboven genoemd onder de literatuur over spectatoriale tijdschriften; het nummer verwijst naar de aflevering. Van Effen over nationale eigenschappen: hs 1; ‘gereformeerd Nederlandsch patriot’: hs 10; poëzie en verbeelding: hs 24; gelegenheidsgedichten: Ibid; het voorbeeld van de Engelse Spectator: hs 47; scheldwoorden: hs 3; het schudden van de lever: hs 165; wanbegrip bij het publiek: Ibid. Weyerman over tijdschriften als maaltijd: De Naakte Waarheyt, afl. 1 (18-3-1737). De Examinator over satire: De Examinator, afl. 1 (8-8-1718). Over de taal van Doedijns: De Mensch Ontmaskert, 14-3-1718. Weyerman over Van Effen: Den Adelaar, afl. 7 (11-4-1735). Het einde van nichtjes avontuur: Weyerman 1994, 74-75. Van Effen over het publiek: hs 21. Over schrijvers van ingezonden stukken: De Mensch Ontmaskert, 8-8-1718. Van Effen over idem: hs 84. De Stad der Nieuwstydingen: ‘R’ 1774, 200. Kinkers bordeelslet: De Recensent 1 (1786), 493. Hoefnagel als hond, gec. in A. Hanou e.a. 1985, 21. Hoefnagel over edelen: De Nederlandsche Overweeger, afl. 8. Janus over Engeland: Janus,
| |
| |
afl. 2 (8-1-1787). Scheldnamen: Janus, afl. 12 (12-3-1787). Echte patriot: Janus, afl. 13 (19-3-1787). Kinkers parodie op Van Swaanenburg: De Post van den Helicon, afl. 15.
Boekverkopers: De Post, afl. 32. Omwenteling: Janus Verrezen, afl. 1 (7-4-1795). Mannentaal en kinderwerk: Janus Verrezen, 48 (29-2-1796). De portie voor de Sexe: Den Amsterdamschen Hermes, afl. 21 (7-10-1721). Vrouwtjesdag: De Mensch Ontmaskert, 23-5-1718.
| |
3.2 ‘Letterklubs onzes tijds’. Het genootschap
Uitvoerige studies over het onderwerp zijn Singeling 1991, M. de Vries 2001 en, meer speciaal op het vrouwelijk aandeel in genootschappen gericht, Baar-de Weerd 2009. Zie ook hoofdstuk 7 van Kloek en Mijnhardt 2001; Van den Berg 1992; en Hanou 2005b. Nog steeds van belang is de inventarisatie, met lijsten van prijsvragen en genootschapspublicaties, in: Kloek e.a. 1983; zie Singeling 1986 voor aanvullingen en correcties.
De kenner van genootschappen in het algemeen is W.W. Mijnhardt, zie met name Mijnhardt 1987 en verder tal van andere publicaties van zijn hand. Over leesgenootschappen: Buijnsters 1984e. Uitvoerige studies over centrale letterkundig-culturele genootschappen zijn Höweler 1937 (ksgv); Thobokholt 1983 (kwdav); Kossmann 1966 ( mnl); Reitsma 1983 (Felix) en Gompes en Ligtelijn 2007 (idem). Een heel informatieve indruk van het soort onderwerpen dat in zulke genootschappen aan de orde komt, geeft Van Hattum 1983. Enkele bijdragen over afzonderlijke personen en hun rol in genootschappen: Kloek 1996 (J. Lublink de Jonge); de inleiding bij Fokke Simonsz. 2010 (A. Fokke Simonsz) en Hanou 1988 (J. Kinker). Kinkers lange mars door de instituties bracht hem ook tot de vrijmetselarij. Zie over dit onderwerp naast Hanou 1988 ook Van de Sande 2001. Over Bilderdijk als genootschapsman: het speciale nummer van Het Bilderdijk-Museum 27 (2010); en over De Lannoy: Van Oostrum 1999.
Citaten: De eeuw der genootschappen: voorbericht bij Dichtöefeningen [...] Studium Scientiarium Genitrix, i. Rotterdam 1776. De mens als sociaal wezen: ‘Bedenkingen over den mensch’, in: De Rotterdamsche Rhapsodist 1776, 55. Van Goens over Lodewijk xiv: Van Goens 1766, 466n. De Maatschappij over vorstelijk mecenaat: Handelingen van de jaarvergadering der Maatschappij in 1771, 2-3 (ub Leiden, Archief Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 22). De Maatschappij over werkende versus toejuichende leden: Handelingen van de jaarvergadering der Maatschappij in 1769. Schimpdicht op het Vondelmonument gec. in: M. de Vries 1995, 142. De heroprichting van Goudsbloemen: ‘P’ 1792 en Verveer 1785. De flonkersterren van ‘Kunstliefde’: Proeven van poëtische mengelstoffen [...] ksgv, i. Leiden 1773, xxi-xxii. Dichtgenootschappen als plaag: Poëtische en prosaische proeven 1786, 17. De wetten van kwdav: Tael- en dichtlievende oefeningen i (1775), 6. Prijsuitreiking kwdav: Tael- en dichtlievende oefeningen ii (1778), 259. Kritiek op gelegenheidsgedichten van ksgv: Taal- en digtkundige mengelstoffen [...] Suum Cuique. Leyden 1776, 9. Gedicht op de inname van Den Briel: Dichtoefeningen [...] Studium Scientiarium Genitrix, iii. Leyden/Rotterdam 1780, 139. Gedicht ‘op de letteröefening’: Ibid., 184. kwdav over de toenemende zucht naar theorievorming: voorbericht bij Prijsverhandelingen [...] kwdav,
ii. Leyden 1786. Lofdicht op de genootschappelijke ijver: Proeve van poëzije, door het genootschap Vlijt Volmaakt. Leyden 1781, 97. Kritiek op klinkdichten en rondelen van ksgv: Taal- en digtkundige mengelstoffen [...] Suum Cuique. Leyden 1776, 7. Gedicht van Le Francq van Berkhey over poëtische taal: Tael- en dichtlievende oefeningen [...] kwdav, i. Leyden 1775, 34. Natuurlijke woordvoeging: Voorbericht bij Dichtoefeningen [...] Studium Scientiarium Genitrix, ii. Rotterdam 1778. Voorbericht bij Economische liedjes: Wolff-Bekker en Deken 1781. Kritiek op pijprokende genootschappers: Fokke Simonsz 1799. Writs over politiek in Felix gec. via Reitsma 1983, 102. Over de stemprocedure bij Felix: Reitsma 1983, 109. Het gedicht over de eendracht: Tael- en dichtlievende oefeningen [...] kwdav, iii. Leyden 1780, 208. Bilderdijks Kunst der poëzy: Bilderdijk 1995a. De lof van Van Spaan voor Bilderdijk: Proeven van poëtische mengelstoffen [...] ksgv, viii (1782), 243. De aanmerking op gezwollen regels bij Bilderdijk gec. via Singeling 1991, 228. Overgenootschappelijke eenheidsspelling: voorbericht bij Proeven van poëtische mengelstoffen [...] ksgv, ii.
| |
| |
Leyden 1774. Van Swinden over vrouwen in Felix gec. via Gompes en Ligtelijn 2007, 58-59. De prijsuitreiking bij ksgv: Proeven van poëtische mengelstoffen [...] ksgv, iii. Leyden 1775, 140.
| |
3.3 Kikker en de tiende muze. De kritiek als vaste gast
Een overzicht van de lotgevallen der (literaire) kritiek in Nederland is nog niet voorhanden. Zie voor een aanzet hiertoe Van den Braber en Leemans 2012. Voorbeelden van vroege kritiekopvattingen in tijdschriften zijn te vinden in: Bots en De Vet 2002 en in: Bots en Levie 2006. Franke 2009 bespreekt de situatie rond 1800. Ouwerkerk 2003 analyseert de kunstkritiek in de vroege negentiende eeuw en biedt fraaie illustraties waarop critici als ezels, apen, honden, enz. verschijnen. De data waarop Lublink zijn lezingen hield, zijn achterhaald via Van Hattum 1983. Zie ook de literatuuraanwijzingen bij de hoofdstukken over tijdschriften, toneelkritiek en beeldvorming van auteurs.
Citaten: De hondse recensent: Lublink de Jonge 1794b, 133. Argus over letterdieven: Argus, 19-10-1828. Het vertoog over critici: Algemeene Oefenschoole vi, 3 (1763), 207. Het gezelschap van kritieken: Algemeene Oefenschoole vi, 15 (1782), 60-61. Het hooggerechtshof der muzen: De Post van den Helicon 2 (1788), 217-218. De openbare aanstelling van de recensent: De Poëtische Spectator 1 (1784), 19. Schasz over kikkers: Schasz 1790, 42-44. Bilderdijk over recensent-kikkers: Bilderdijk 1856-1859, xiv, 64. Lublink over kritiek: Lublink de Jonge 1794c, 155-156 en 159. Van Deyssel over hetzelfde onderwerp: Van Deyssel 1886, 327.
| |
3.4 Het theaterbedrijf
De meest recente en uitgebreide Nederlandse theatergeschiedenis is die van Erenstein en Coigneau (red.) 1996. De webpublicatie van Rasch (2012) gaat in principe over muziek, maar geeft veel informatie over speellocaties voor toneel. De studies van Albach over het Nederlandse toneelleven (Albach 1946, 1956, 1977) zijn niet altijd betrouwbaar of controleerbaar, maar wel zeer informatief. Verder bieden de oude overzichtswerken van Worp (1904-1908; 1920), Wybrands (1873) en Kossmann (1910, 1915) nog altijd veel informatie. Over het publiek van de Amsterdamse schouwburg: Hanou 2002.
Het toneel op zoek naar een locatie: Voor informatie over de schouwburgen en speellocaties in diverse Nederlandse steden zijn we grotendeels nog aangewezen op negentiende-eeuwse artikelen en detailstudies. We geven hier alleen de meest recente en uitgebreide studies, of studies die specifiek de achttiende eeuw behandelen. Voor Amsterdam: Albach en Blom 1985; Mattheij 1980; Worp en Sterck 1920. Breda: De Lepper 1975. Den Haag: Lieffering 2007. Groningen: Veldhuis 1883. Haarlem: Sierman 1993. Leiden: Kuyper 1973. Maastricht: Bloemen 1964. Rotterdam: De Haan e.a. 1984. Utrecht: Van Sorgen 1885. Gelderland: Koster 1979. Over toneel in Suriname: Van Kempen 2002. Over acteursgezelschappen: Verveen 1962; Dudok van Heel 1970. Over Van Rijndorp en zijn Compagnie: Kossmann 1910 en 1915; D. Meijer 1996.
Paapse poppenkast of leerschool voor het volk: Over Van der Gon: De Haas 2004a en 2008. Over klucht- en blijspelen: Ornée 1974. Over de dichters- en acteursgroepen die de Amsterdamse koffiehuizen en kroegen bevolkten: Cox-Andrau 1976; Bostoen 2005; Schelvis en Van der Vloed, 2008. Over de Utrechtse toneelstrijd: Kloek 2008b; Franssen 1925, 229 e.v. Over Mauricius: Van der Haven 2008.
Joods en Duits theater: Voor een bespreking van het repertoire van de Hoogduitse schouwburg: K. Groot 2010; Van Geelen 1947; Van Eeghen 1988; Van Zuiden 1931; H. Berg 1989; Wagenaar 1792, 135-143.
Rederijkers en toneelgenootschappen: Over rederijkerstoneel in de Noordelijke Nederlanden: Hermans 1845 en 1867; Schotel 1871; Van Boheemen en Van der Heijden 1982. Voor een introductie op Trou Moet Blijcken: www.troumoetblycken.nl. Over toneelgenootschappen: M. de Vries 2001; Singeling 1991; Kloek 1983 en Singeling 1986. Over de nadagen van Nil Volentibus Arduum: Leemans 2010. Over Ars Superat Fortunam: Bouman 1993; Lucas 1984; De Haas 2002b. Over De electriciteit: Peperkamp 2006. Over vrijmetselaarstoneel: Hanou 2002d. Over Jan van Walré en Leerzaam Vermaak: Visser 't Hooft 1920. Over de rol van toneelgenootschappen in de verspreiding van burgerlijk toneel: Mattheij 2010.
| |
| |
Over De dood van Calas: Mattheij 2010, 187 en M. de Vries 2001, 254-257.
Het toneel wint veld: Een recente beschrijving van de Amsterdamse schouwburgbrand is te vinden in de historische roman van D. Meijer 1995. Over verzamelaars van toneelspelen: Bostoen 1996; De Kooker 1991.
Toneelkritiek: Over toneeltijdschriften zie H. de Groot 1980; Hanou 1996; K. Groot 2010, m.n. hfdst. 1; Jensen 2010 en 2012; Van Meerkerk 2012. Over Nomsz: Mattheij 1980; Rietbergen 2003; Noak 2001. Over Le Francq van Berkhey: Arpots 1990; zie ook Honings 2011 en de toelichtingen bij Honings 2012.
Citaten: Toneelspelers die als mieren hun brood verzamelen: Corver 1786, 163. Huydecoper tegen Frans toneel: Ett 1949. De student die alleen voor het ballet naar het theater gaat: Van Effen 1998a (29-12-1732), 157. Over lange balletten en korte rokken: ‘Anecdote’, De Arke Noachs 1799 (nr. 7), 55. Gevecht door Kryn, Neeltje en Swaantje over ‘droge’ Fobert: Alewijn 1715. Grafschrift van Goeree op Van der Hoeven gec. via Cox-Andrau 1976, 258. Over gewillige actrices in De Ooievaar: Fokke Simonsz 1808. Huydecoper over overspelige schouwburgregent: Van Schaik 1962, 53. Amsterdams toneelleven beschaafd in ogen van toeristen: Riccoboni 1740. Protest in Breda tegen Bijbelse drama's: De Lepper 1975. Weyerman over de Joodse schouwburg: Echo des Weerelds 1, 23 (15 maart 1726).
Van rederijkerskamers tot toneelgenootschappen: De helden in het ros van Troje: Van Effen 1998b, 108. Over het katkneppelen en ander rederijkervermaak: Van Boheemen en Van der Heijden 1982, 143-144. Schaaf en Frese klagen over genootschapsgenoten: Ars Superat Fortunam 1737, voorrede, en het voorwoord van Schaaf bij Voltaire 1769. Van Hoven aan Ars Superat Fortunam: Van Hoven 1733. Stomdronken Varanes: Sesde vervolg van de Latynsche en Nederduitsche keurdichten (1733), geciteerd in: Schenkeveld-van der Dussen 1979, 131. Elias over Achilles, brief 12 januari 1739, in: Ett 1956, 81-83. Aanspraak voor Oefening Kweekt Kunst: Fokke Simonsz 1784. Kunstmin Spaart Geen Vlijt over Zaire: Voltaire 1777, voorwoord. Over de opvoering van Zaire bij Oefening Kweekt Kunst: Van Ollefen Caspersz 1785. Het stadhouderlijk hof kijkt naar De dood van Calas: ‘Byvoegsel op de Beschryving der stad Leyden’ (1770), 13, gevoegd achter: Van Mieris en Van Alphen 1770.
Het toneel wint veld: Van Hoogeveen tegen het schouwburgbeleid: Van Hoogeveen 1771. Orthodox verzet tegen de schouwburg als gepasseerd station: Vaderlandsche Letteroefeningen 1768, i, 220. Nomsz' ‘Lofzang van treurspeldichters’: De Tooneelspel-Beschouwer 1783. Overwinningsroes na schouwburgbrand: Mohr 1772, 5. ‘Schot- en lasterschriften’ tegen Wolff: Frijlink 1862. Lessen in welsprekendheid voor predikanten en acteurs, o.a. via Ploos van Amstel 1766. Dit werk is een vertaling/bewerking van Franstalige verhandelingen van Rémond de Sainte-Albine, De Grimarest en Riccoboni. Toneel mag natuur van de geopenbaarde godsdienst niet schenden: voorwoord van B. Ruloffs bij De deserteur (1780). Over het succes van Jacob Simonszoon de Rijk en heropening Amsterdamse schouwburg: Schouwburgs Almanach 1786, 50. Over disfunctionerende wolk: De Tooneelspel-Beschouwer 1783. Missive over toneelleven in de latere Randstad: ‘Toneellief’ 1774.
Toneelkritiek: Nomsz tegen De Philosooph: ‘Brieven aan den Philosooph’ (1769), in: Nomsz 1782a, 51-60. Citaten van Nomsz en zijn concurrent komen uit De Tooneelspel-Beschouwer (1783-1784) en De Tooneelspel-Beoordeelaar (1784). Nomsz wordt onder andere aangevallen in het tijdschrift De Philosooph. Pypers tegen de ‘partydige en kwaadaartige paskwilschryvers’: in zijn voorrede bij Zemire en Azor (1783). Nomsz over goede kritiek en Voltaire als voorbeeld: ‘Brieven aan den Philosooph’ en ‘Aan den jongen Hermotimus’, in: Nomsz 1782a, 51-60.
| |
| |
| |
Deel II: Vorm en norm
4
Poëtica
4.1 Het Koninkrijk Poëzie
Op de Nederlandse kaarten van het Koninkrijk Poëzie is voor het eerst de aandacht gevestigd in: Pullens 1966-1967. Een vervolg hierop, waarin Fontenelle als bron wordt aangewezen en waarin ook nog andere versies worden vermeld, geeft Kloek 1977-1978. De Moderne Helicon werd heruitgegeven in: Fokke Simonsz 2010. De literaire landkaart van Kinker is opgenomen in: Kinker 1982.
| |
4.2 Toneelpoëtica
Voor de Republiek is de meest uitgebreide studie over het Frans-classicistisch toneel De Haas 1998. Zie verder: Gelderblom 1999; De Haas 1997 en 2004; Harmsen 1989; de inleiding van Schenkeveld-van der Dussen bij Pels 1973 en 1978; Konst 1993a en 1993b. Over het voortduren van spektakel- en gruweltoneel: De Haas 1995. Over religieus verzet tegen het toneel: Van den End 1991. Over de nooit uitgegeven poëtica van Ludolph Smids: Jansen 2000.
Over Huydecoper als toneelschrijver, zie de inleiding van Schenkeveld-van der Dussen bij Huydecoper 1982; Van Schaik 1962. Over Huydecopers beheer van de erfenis van Nil: Dongelmans 1982. Over Huydecoper als taalkundige: De Bonth 1996.
De poëtenoorlog wacht nog steeds op een uitgebreidere bespreking. Verspreide gegevens zijn te vinden in: Kossmann 1915; Altena 1986; Van Strien 2003; Groenenboom-Draai 1994; Mijnhardt 2010; Nolen 1886; Wiskerke 1995. Over de connectie tussen toneelpoëtica en de radicale Verlichting zie Leemans 2004a. Over de vroege radicale Verlichting zie Israel 2005. Over Mauricius: Van der Haven 2008.
Over de preekstoel als toneelpodium: Roodenburg 2009. Over Van Engelen: Groot 2010; Van Engelen 1972; Wijngaards 1976-1977. Over Van Engelen als theoreticus van de ‘zinnelijkheid’: Oosterholt 1998, 20-21. Over Van Engelen als genootschapsman: M. de Vries 2001. Over verlichte preken: Bosma 1997.
Over het burgerlijk drama: de meest uitgebreide studie is Mattheij 2010. Van Oostveldt 2005 gaat over de Zuidelijke Nederlanden, maar geeft veel inzichtelijke informatie over speelstijlen. Over Roullaud en Nomsz en Diligentiae Omnia: Mattheij 2010, 157-163. Over de genootschappelijke inbreng bij deze omwenteling: M. de Vries 2001; Singeling 1991. Over de invloed van het Duitse toneel en over de discussie over rijm of onrijm: Groot 2010.
Opkomst van de toneelspelpoëtica: Gras en Pratasik 1997; Ruitenbeek 1997. Over de Punt-Corver discussie: Albach 1946, 1956 en 1977. Over fysiologie: Jonker 1997. Over acterende predikanten en gevoelige speelstijlen: Roodenburg 2004 en 2009.
Citaten: Openingscitaat over in het toneelstuk aangebrachte veranderingen en volgende paragraaf over noodzaak van veranderingen voor ‘rechtschaapen Tooneelstuk’: ‘Voorrede’, in: Huydecoper 1964, 23. Pels' advies om klassieke stof te kiezen: Pels 1978, 80. Huydecopers afwegingen over Briseïs: ‘Voorrede’, in: Huydecoper 1964.
Bloei van de kunst door mecenaat van ‘Augusten en Maecenen’: Mauricius, ‘Aanspraak der Nederlandsche Toneelpoëzy’, in: Mauricius 1753-1762, i, 225-228. Pit en kern der toneelkunde over exemplarisch gehalte van Frans toneel: ‘V, B.G.’ 1773. Van Hoogstraten tegen de ‘hedensdaegsche Keurmeesteren’: David van Hoogstraten, ‘Aen den lezer’, in: Van der Goes 1730. ‘Philomusus’ tegen de ‘verlapzalfde fransche stukken’: Philomusus, ‘Toneeldichtkundig onderzoek van Brutus en zyner zoonen treurspel, of een beknopte aanleiding tot de Toneelpoëzy’ (1726), in: Merkman 1726-1734, iii, 1-114. Huydecoper over mogelijkheid om Edipe te vertalen: Huydecoper 1720a. Huydecoper verdedigt Corneille: Huydecoper 1720b. Van Hovens opzet voor een systematische poëticale verhandeling: ‘Aan de leden van [...] Ars Superat Fortunam’, in: Van Hoven 1733. Pels tegen actuele of politieke, ‘beklemde’ stof: Pels 1978. Ars Superat Fortunam breekt een lans voor het vaderlands
| |
| |
toneel: voorwoord door vertalers Frese en Schaaf, in: Voltaire 1769. Cornelis Boon ‘verslaaft’ zich niet aan de Franse toneelpoëtica: Boon van Engelant 1730. Feith verdedigt stofkeuze van Thirsa: ‘Voorbericht’, in: Feith 1784. Pypers verdedigt Stephanus: ‘Voorrede’, in: Pypers 1790. Van Haren verdedigt Agon: ‘Voorreden’, in: O.Z. van Haren 1773.
Ontbolsteringsprogramma: ‘Eene wysgeerige verhandeling over den schouwburg’, in: Van Engelen 1775, 1-76. 't Hoen over het brengen van ‘Tafereelen van het Burgerlyk Leven’: ‘Voorrede’, in: Nieuwe Spectatoriaale Schouwburg i (1796).
Het burgerlijk drama als ‘Hermafroditisch geslacht’: ‘Onderzoek over het drama, of ernstig en zedelyk tooneelspel’, in: Zedelyke Tooneel-Oefening i (1774). Burgerlijk drama als ‘burgerlyk mengelmoes van jammerklagten en laffe boerteryen’: Stijl 1781. Roullaud over ‘Wetten en Regelen’ van de kunst: Roullaud, ‘Redevoering over de regelen der dichtkunde in het algemeen en van het treurspel in 't bijzonder’, gec. in: Mattheij 2010, 157-163. ‘Onderzoek over het drama’: dit is het voorwoord bij de vertaling van Merciers toneelstuk door G. van Spaan, Adelaart, of de zegepraalende deugd, in: Pectora Mollescunt 1774-1794, 1, 2. Vertaling van Gellert: Gellert 1785. Van Engelen tegen het stofferen met vreemde helden: ‘Eene wysgeerige verhandeling over den schouwburg in 't algemeen’ in: Van Engelen 1775-1793, i, 64. Het drama vertoont het leven zoals het is: Ibid, 71. Over ‘Tooneelstukken in Prose’: Ibid, 73. Vermogen van onrijm om direct op het hart te werken: Nieuwe Spectatoriaale Schouwburg 1782. Over tatatata-dreun van alexandrijnen: brief van J. Cramer in: De Ster (1805), 89-93. Het ‘werken op het hart’: Mercier, ‘Onderzoek over het drama’, in: Zedelyke tooneelöefening 1774-1794, i (1774), 6. Ontroering als grootste sieraad van het treurspel: Nil Volentibus Arduum, 29e dag, ‘Van de hartstoghten die in een treurspel te beweegen zijn’, in: Harmsen 1989. Nadruk op medelijden, vriendschap, en dankbaarheid: ‘Eene wysgeerige verhandeling over den schouwburg in 't algemeen’, in: Van Engelen 1775-1793, i (1775). Over de wreedheid van het lot van Calas: Heyligert 1767. Belachelijk maken van classicistische ‘edele zwier’: Forster
1791-1793, iv, 130-134. Acteur die van klomp klei hoofd van Medusa kan maken: Nomsz 1791.
| |
4.3 De roman: van speeltuin tot kunstgenre
Het meest recente overzicht van de stand van zaken in het onderzoek naar de achttiende-eeuwse roman wordt gegeven in: Altena 2004. Daar wordt terecht geconstateerd dat het onderzoek naar de Nederlandse vroegmoderne roman nog veel impulsen kan gebruiken. Sub Rosa (www.subrosabooks.nl), ‘Het naslagwerk zoals het behoort te zijn!’, geeft online een bundeling van vrijwel alle oude bibliografieën van fictioneel narratief proza. De meest uitgebreide studie over romanreflectie voor de eerste helft van de achttiende eeuw is Pol 1987. Daar wordt ook een bloemlezing gegeven van reflectieve romanvoorwoorden. Over de ontwikkeling van de romanterminologie en de waardering voor fictioneel proza: Van den Berg 1973 en 1996e. Over de Nederlandse roman als internationaal fenomeen: L. van Gemert 2008.
Over de romanmarkt en de nieuwe Nederlandse roman rond 1700: Leemans 2002 en 2007. Over de roman als speeltuin of laboratorium: L. van Gemert 2012. Over de picareske roman: Van Gorp 1979 en G. van Gemert 1997. Enkele romanauteurs die het speelveld en de potentiële marktwaarde van de roman breed hebben geëxploreerd: over Franciscus Lievens Kersteman: Altena 2002b, Buijnsters 1984h; over Petrus Lievens Kersteman: Buijnsters 1984g; over Claus van Laar: Jongenelen 2001.
Over de arcadische roman: Grijzenhout 2004. Over criminele biografie: Buijnsters 1980. Over de beroemde crimineel Jacob Fredrik Muller, alias Jaco: Thuijs 2008; Uitvoerig verhaal 1986. Over de libertijnse roman: Buijnsters 1978; Ham 2004; Leemans 2002; Inleiding van Pol bij de Amsterdamsche lichtmis 1983.
Pol 1987 gaat uitgebreid in op Stinstra's vertalingen en poëticale verhandeling. Over de receptie van Richardson in Nederland: Mattheij 1978-1979. Bestudering van Sara Burgerhart begint bij de editie en de uitvoerige inleiding van Buijnsters: Wolff-Bekker en Deken 1980. Zie commentaar van Van den Berg op deze editie en weerwoord door Buijnsters: Van den Berg 1981-1982; Buijnsters 1982. In Kloek en Mijnhardt 2001 komt het werk van Wolff en Deken uitvoerig aan bod. Over de vaderlandse ideologie in Sara Burgerhart. Van
| |
| |
Boheemen-Saaf 1992. Over karakteruitbeelding in Sara Burgerhart. Buijnsters 1971.
De enige monografie over het sentimentalisme in Nederland is A. Meijer 1998. Een beknopte samenvatting: A. Meijer 1999. Zeer inzichtelijk is de inleiding van Kloek en Paasman bij Julia: Feith 1982, alsmede de dissertatie van Kloek over de Wertherreceptie in Nederland: Kloek 1985a. Over satire op sentimentalistische literatuur, inl. bij Fokke Simonsz 2010. Over de Sternereceptie: Stouten 1993; Zwaneveld 1996. Over de politieke implicaties van onweer en donder: Streng 1998. Over de Sturm und Drang in Nederland: Altena 1997. Over de romancepoëzie: Zijderveld 1915 en de bloemlezing door Van den Berg en Stouten 1997. Over Bellamy en zijn Roosje: Buijnsters 2002.
Citaten: De roman als ‘Geschiedenis-boek’ of ‘verdichtzel’: Van den Ende 1697. De roman als ‘verzierde Liefdens-vertelling’: Sewel 1691. Veel van de geciteerde voorwoorden zijn opgenomen in: Pol 1987. ‘Geen roman maar een Histoire Veritable’: Leven van Paterphilo 1697, 32. De kloekmoedige heldin: Wonderlijk leven (ca. 1700). Schrijven in een ‘Romanschen Schryftrant’: Verwonderenswaardige gevallen van [...] Dorylas 1730. Verwer vraagt zich af waarom een vernuftige geest geen histories mag uitdenken: voorrede van deze vertaler bij Lennox 1752. De roman als leesstof voor het naar grollen hunkerende Nederland: Delmino z.j. Verwachte leeslust tot ‘voldoeninge zyner nieuwsgierigheid’: Vermakelyke en avantuurlyke minnaryen van [...] Lelius 1730. Den bedrieger gestorven of doode smous: Claus van Laar 1740. Sybergs levensverhaal: Weyerman 1984.
Diderots leeservaring van Clarissa: Diderot, ‘Éloge de Richardson’, in: Journal Étranger (jan. 1762). Stinstra's programmatische voorrede: Stinstra 1752-1757. Waardering voor ‘welgeschreevene romans’: Vaderlandsche Letteroefeningen 1788, ii, 97-110. Lemma over minder aanstotelijke romans: Buys 1777. Over ‘nationaal character’ van de romans: Vaderlandsche Letteroefeningen 1769, ii, 241-249.
Feith versus De Perponcher: ‘Betekenis van het woord: sentimenteel. Voor- en nadeelen van sentimenteele schriften, over de liefde, genoeglijke en deugdbevorderende droefgeestigheid’, in: Feith 1824-1825b. ‘Gedachten over het sentimenteel van deze tijd’, in: De Perponcher 1786. Feith bemint de sentimentele geschriften: ‘Eenige algemeene aanmerkingen betreffende zeker werkje, ten titel, voerende: Gedachten over het sentimenteele van dezen tijd’, in: Feith 1824-1825b, iii, 1784. Kinker tegen ‘De sentimenteele weg’: De Post van den Helicon, 27 en 39.
Poëtisch proza: Feith ‘Over de romanze’: Feith 1824-1825b, i, 49-50. De parodie op Alrik en Aspasia: Kinker 1787. Bellamy's ‘Roosje’ is opgenomen in: Proeven voor het Verstand, den Smaak en het Hart i (1784-1785).
| |
4.4 Op zoek naar een systeem. De dichtkunst en de nieuwe esthetica
De Man 1993 inventariseert een groot aantal kunst- en literatuurtheoretische beschouwingen uit de achttiende eeuw. Monografieën over meerdere auteurs en stromingen zijn onder meer Oosterholt 1998; Johannes 1992; Krop en Sonderen 1993; Madelein 2010; Van den Berg 1973. Uiteraard is er een nauwe samenhang tussen de ontwikkeling van de literatuurtheorie en de werkzaamheid van letterkundige genootschappen; zie met name M. de Vries 2001 en de verdere literatuur bij het hoofdstuk over genootschappen. Johannes 1997 bespreekt verbanden tussen literatuurtheorie en publicitaire infrastructuur.
Over Hoffham, zie de inleidingen en toelichtingen bij Hoffham 2000 en Hoffham 1992. Over de Querelle des Anciens et des Modernes: Van den Berg 1993. Verder over Van Goens, Macquet en de kringen waar zij deel van uitmaakten: Wille 1973-1993. Over Hemsterhuis: Sonderen 2000. Over Nieuhoff: Nieuhoff 1992. Over de positie van de retorica: Sjoer 1996; Johannes 1997/1998; Johannes 1999. Over Pieter Nieuwlands ‘Orion’: Steffens 1964.
De prijsvraag van ksgv en de winnaars daarvan komen aan de orde in: M. de Vries 2001. Over De Lannoy: Van Oostrum 1999. De standaardbiografie van Van Alphen is Buijnsters 1973. De Man 1999 is een tekstuitgave van de ‘Inleiding’ bij Van Alphens Riedelvertaling en van zijn Digtkundige verhandelingen. Kloek 1985, Johannes 1992 en Oosterholt 1996 gaan uitgebreid in op de discussie met De Perponcher. Bulhof 1993 biedt de biografie van De Perponcher. Strategier 2001 en R. Bosch 1996, 160-171, bespreken de visie van Van Alphen en tijdgenoten op de relatie tussen dichtkunst en muziek.
| |
| |
Citaten: Van Goens versus Macquet: Van Goens 1765. De citaten uit de prijsverhandelingen van ksgv: Van der Waal 1774; De Lannoy 1774; en Van der Jagt 1774. Nieuwlands lof op de schepping en zijn beteugeling van de verbeelding in Orion: Nieuwland 1788, 5 en 10. Van Alphen over de genie als voorraadschuur: Van Alphen 1999, i, 19. Feith over het rijm in: Feith en Kantelaar 1825, ii, 101-162. Het Huishoudelyk woordenboek over gevoel en verbeelding: Chalmot e.a. 1787, 1201. kwdav over bevordering van de poëzietheorie: voorbericht bij het eerste deel van de Prijsverhandelingen, Leiden 1782. Van Alphen over dichtgenootschappen: Van Alphen 1999, i, 276. Bilderdijk aan Feith over Van Alphen: Feith 1994, brief van 16-12-1779; zie Van den Berg 2008 over Van Alphens aankopen uit het boekenbezit van zijn zwager. Van Alphen over de authenticiteit van dichterlijk gevoel: Van Alphen 1778, xxxix. Lublink over de gulden middenweg: Lublink de Jonge 1783, 131.
| |
| |
| |
Deel III: Literatuur als onderzoek
5
Gods landschapsschilderij. Natuur verbeeld
| |
5.1 ‘Haegen worden paradyzen’: de idylle
Literatuurhistorici hebben weinig aandacht gehad voor de idylle. De enige moderne monografie is Blommendaal 1987. Hierin op p. 14 een korte bespreking van eerdere studies. Een goede introductie op het zeventiende-eeuwse pastorale genre is te vinden in: Smits-Veldt en Luijten 1993. Voor psychoanalytische en cultuurkritische benaderingen van de idylle: Von der Thüsen 1989 en Krul 1996. Ook over achttiende-eeuwse pastorale liederen en poëzie is er geen uitgebreide literatuur. Over de liedbundel Thirsis minnewit: Kuijpers 2007. Over zangcultuur en liedboeken: Grijp 1991; Veldhorst 2009; Dirksen 2001. Zie over Wellekens en Vlaming. Cox-Andrau 1976, Pennink 1957 en Blommendaal 1987.
Over Poot is veel geschreven. Zie de meest recente bloemlezing met uitgebreide inleiding door Schenkeveld-van der Dussen 2009. Zie ook haar dissertatie uit 1968. Een uitgebreide bespreking van ‘De Maen by Endymion’ is te vinden in. Paasman 1971b. De kwalificatie van Poot als ‘hypermodern en vernieuwend’ wordt gegeven op www.literatuurgeschiedenis.nl.
Citaten: Het genoeglijke leven van de landman: ‘Akkerleven’, in: Poot 1722-1735, i, 368-369. Liefde op een koele morgen: Thirsis minnewit, i, 115. Over paringsrituelen: Het nieuwe vermakelyke Thirsis minnewit, ii (1781), 85. Een voorbeeld van de pastorale aankleding van de vriendenclub rond Wellekens en Vlaming: Vlaming en Wellekens 1735, 167. De natuur komt tot leven in ‘Ariana’: Vlaming en Wellekens 1735, 196. De fluit aan de wilgen gehangen: Wellekens 1729, 292-293. Bidloo over Poot: Bidloo 1720, 212-213. Lijkdicht op Poot: H. Schim, ‘Lykgedachtenis voor den vermaerden dichter Hubert Korneliszoon Poot’, in: Poot 1722-1735, ii, 226. Poot over Van Leeuwenhoek: Poot 1722-1735, iii, 21. ‘Loopt, geitevoeten’: Poot 1722-1735, i, 252. ‘Zomersche avont’: Poot 1722-1735, ii, 71-72. ‘Mei’: Poot 1722-1735, iii, 87. ‘Nacht’: Poot 1722-1735, iii, 146-152.
| |
5.2 Literaire wandelingen: het hofdicht
De belangrijkste studies op het gebied van het hofdicht: Van Veen 1960; W. de Vries 1998; E. de Jong 1993; Gelderblom 1986 en 1991. Zie ook de bijdrage van De Vries in het rijk geïllustreerde De Jong en Dominicus-van Soest 1996, i. Over hofdicht en fysicotheologie: J. Bots 1972, 95-96. Over tuinen en landschapscultuur: De Jong en Dominicus-van Soest 1996, ii, 14-19; E. de Jong 1985.
Over Duinrells landheer Ellemeet: De Muinck 1965. Over Zijdebalen: E. de Jong 1985; Albers 1981; P.J.M. van Gorp e.a. 1981. Over eigenaar David van Mollem, zijn bedrijf en het bezoek van Peter de Grote: Van der Meulen 1996; Vermij 1990; Sneller 1931, 167-188; Knoppers 1979. Over theaters in landgoedtuinen: W. de Vries 1996. Over de verhouding tussen naturalia en artificialia: Van de Roemer 2003. Over de verhouding tussen religie en wetenschap: Jorink 2006. Over Van Royen en de medische en botanische wetenschappen in Leiden: Lindeboom 2007. Over Jan de Marres Dageraad: Van Buuren 2009. Over de aangrenzende Hartekamp, waar Linnaeus verbleef: Mourik en Koper 2007. Over de vertaling en prijsvraag van Van Royen: Thobokholt 1983. Over Endeldijk: Van der Marel 1955; Ett 1956; De Raaf 192. Over Roos: Van Kempen 2003, i, 286-292 en Zuiderweg 1986. Over de waardering van het landschap in de achttiende eeuw en de overgang naar wildere tuinen: Koolhaas-Grosfeld 1997.
Citaten: Bruin over de veldpaleizen langs de Vecht. ‘Speelreis langs de Vecht-Stroom’, in: Bruin 1741, 215. Vlaming over het vermaak van het landleven: Vlaming en Wellekens 1735, ‘Aen den Leezer’. Droste over Ellemeets Rotterdamse woning: ‘Op het Huys van den Heer van Ellemeet binnen Rotterdam’, in: Droste 1710-1714, ii, 1-4. Over de melksters en de rapen: ‘Op Duynrel, Buyten-Huys van de Heer van Ellemeet’, in: Droste 1710-1714, ii, 5-16. Over het nederige landhuis: Vlaming, ‘Hogerwoert’, in: Vlaming en Wellekens 1735,
| |
| |
43-72. Vespanianus wordt geciteerd in: Jan van Hoogstraten, ‘Maaswyk’, in: Idem, Parnas aan de Waal (1726). Voor Zydebalen zie Hoogvliet 1740. Rede als innerlijk licht: ‘De Dageraad. Hofdicht’, in: De Marre, 1746a, 1-29. De verpersoonlijkte natuur: ‘Bespiegelingen op de landhoeve Boschlust aan de Amstel’, in: B. de Bosch 1781-1788, iii, 102-116. Het bezoek aan de Hartekamp en het bijgeloof der fabeldichters: ‘De Dageraad. Hofdicht’, in: De Marre, 1746a, 1-29. ‘Otium’ werd door Van Royen te Leiden voorgedragen op 15 juli 1776 en gepubliceerd in: Van Royen 1778. De vertaling van Bilderdijk is opgenomen in: Bilderdijk 1856-1859, vi, 245-257. Kinderen gesnoeid in: W. van der Pot 1768, 30. Citaat over de ‘pleytzak’: ‘Westermeer. Lusthof, van den Heere, Jacob Fruyt’, in: Van der Hoeven [1715], 14. Over de rundveepest: ‘Bespiegelingen op de landhoeve Boschlust aan de Amstel’, in: B. de Bosch 1781-1788, iii, 108. Over de ‘waterwolf’: De Marre 1746a, 16. Over zelfbelang op de troon: De Marre 1746a, 9. Uw omtrek is alleen de schuilplaats: De Marre 1746a, 10. Het ‘ijsselijk noodgeschrei’ klinkt in: Haverkorn 1783.
Over het van het schavot afgutsende bloed: W. van der Pot 1768, 18. De uil als nachtspook: W. van der Pot 1768, 54. De afbraak van Endeldijk en de terugkeer van de eigenaar: C. van der Pot 1799. De herten op Spieringzorg worden beschreven in: Roos 1783-1789, hierin ook de lof op de sociale hiërarchie. Feiths ‘Aan Boschwijk’, in: Feith 1796-1814, iv, 22-33. De opgetogen beleving van Van Alphen: ‘De avondwandeling’, in: Van Alphen 1783, i, 31.
| |
5.3 Verwondering, bewondering, ontzag. Fysicotheologie en natuurbeleving
J. Bots 1972 geeft een bijzonder rijk gedocumenteerd overzicht van de fysicotheologische stroming in Nederland in internationaal perspectief. Arnold 2007 biedt een kort overzicht van het thema. Jürgens 2004, een themanummer van De Achttiende Eeuw, bevat diverse relevante bijdragen. Jorink 2006a, Jorink 2006b en Van Berkel en Vanderjagt 2006 tonen de meer algemene traditie van het ‘boek der natuur’, met name in de zeventiende eeuw. Evers 1988, Van der Wall 2004, en Jorink en Maas 2012 bespreken de waardering voor Newton. Kooijmans 2007 laat voor de zeventiende eeuw zien dat de resultaten van de verkenning der natuur niet alleen inzicht opleverden, maar ook angst, en hoe diep zowel het inzicht als de angst kon ingrijpen in wereldbeschouwing en persoonlijk leven.
Vermij 1966 en 1988 bespreekt Nieuwentijt en diens ‘zekere, zakelijke wijsbegeerte’.
Nieuwentijt 1988 is een door dezelfde auteur geredigeerde teksteditie. Een biografie van Martinet is Paasman 1971; zie ook Paasman 1970 en 1996. Baggerman 2006a gaat in op het pedagogisch-didactische aspect van Martinets werk. Belangrijke studies over de emblemata-traditie zijn onder meer Porteman 1977 en Stronks 2011.
Over de denkwereld van De Marre, zie Huigen 1996. Over E.M. Post: Paasman 1977 en de toelichtingen bij Post 1987.
Citaten: Het nederig rupsje en andere citaten uit De jaargetyden: Van Winter 1769. De geloofsbelijdenis gec. in: Jorink 2006, 30-31. Cats' lofdicht op Lansbergen in: Cats 1986, 103. De Marres Bespiegelingen in: De Marre 1746b. Zie voor ‘Eerkroon voor de Caab de Goede Hoop’: De Marre 1746b, 133-178. Trips kei en bes en vlieg in: Trip 1774. De lovende dichtregels over Trip gec. in: ‘Proeve over het gebruik der natuur-kennisse in de dichtkunst’, in: Prijsverhandelingen [...] kwdav, iii (1788), 135. De aanhalingen uit De jaargetyden: Van Winter 1769. De winnende inzendingen op de prijsvraag van ksgv over Gods goedheid, in: Proeven van poëtische mengelstoffen [...] ksgv, xiii, 1 (1790). Schasz' cynische kijk op de keten der wezens: Schasz 2007, 33. Hoogvliet over de kleine worm: Hoogvliet 1740, 29. Pieter Nieuwland over andere werelden: Nieuwland 1788, 11. E.M. Post in Het land over de sneeuw: Post 1788, 63; over de rups: 94-95; over Gods grootheid en het laatste oordeel: 135-136.
| |
| |
| |
6
Mens en maatschappij
6.1 ‘Een mensch is toch altoos wat grootsch!’ Van levenstrap naar levensloop
Over gezinsleven in de vroegmoderne tijd: E. Kloek 1993; Peeters en Mönks 1986. Over de levenstrap in de Nederlandse kunst en literatuur: Hazelzet 1994. De opkomst van ‘het zelf’ is een internationaal druk bestudeerd thema. Voor Nederland is er nog betrekkelijk weinig gedaan met de achttiende-eeuwse aandacht voor ‘het zelf’. Zie echter onder meer Baggerman e.a. 2011; Van der Meer 1984; Everard 1994.
Citaten: De tuinman zingt in: Wolff-Bekker en Deken 1781, 1, 9-19. Doel van de Economische liedjes: ‘Opdragt’, in: Wolff-Bekker en Deken 1781, i. De ‘trap des ouderdoms’: Hazelzet 1994.
| |
6.2 ‘Een oprechte biecht’? Egodocumenten en de letterkunde
Het onderzoek naar egodocumenten is in Nederland en internationaal op de kaart gezet door R. Dekker. Resultaat van een inventarisatieproject voor Nederland onder diens leiding zijn de chronologische lijsten Lindeman e.a. 1993 en Lindeman e.a. 1994. Het bibliografisch apparaat Catalogus Epistularum Neerlandicarum (cen) documenteert de brieven in openbare verzamelingen. Aan beschrijving en digitalisering van de in het begin genoemde zeepost wordt gewerkt door het Huygens ing. Veel informatie over theorievorming betreffende het egodocument is te vinden in publicaties van Dekker en Baggerman. Zie bijv. de door hen geredigeerde bundels Baggerman en Dekker 2004 en Baggerman e.a. 2011. Een handige Nederlandstalige introductie tot het egodocument is nog steeds Dekker 1993. Verhoeven 2009 bespreekt de ontwikkeling van reisverslagen; zie ook Dekker 1994. Over de Grand Tour: Frank-van Westrienen 1983.
Zie voor de gekaapte zeepost de inleiding bij Van Gelder 2008 en die bij Luijtsen 2003. De brieven worden gedigitaliseerd en uitgegeven binnen het project ‘Sailing Letters’, gestart door de Koninklijke Bibliotheek en ondergebracht bij het Nationaal Archief. In de reeks Sailing Letters Journaal verschijnen tekstuitgaven. Zie over brieven als egodocument en over briefinstructie: Ruberg 2005, Van den Berg 1999d en Simons 2009. Blaak 2004 is een onderzoek naar leesgewoonten aan de hand van egodocumenten. Baggerman en Dekker 2005/2009 reconstrueerden de wereld van de jonge dagboekschrijver Otto van Eck aan de hand van zijn kinderdagboek. Porteman 1986 analyseert Jacob Cats' ‘Twee-en-tachtigjarig leven’. Over J.E. de Witte Jr. en de verschillende versies van zijn leven, zie de ‘Inleiding’ bij De Witte 1993, Altena 2002a en Baggerman 2006b. Over Fragmenten uit het dagboek van E.C.W.: Buijnsters 1968.
Bij Uitgeverij Verloren te Hilversum zijn in de reeks Egodocumenten inmiddels zo'n dertig tekstuitgaven verschenen. Zie voor updates van primaire en secundaire literatuur ook de website Egodocumenten en Geschiedenis.
Citaten: De hier aangehaalde zeepost is te vinden in: Van Gelder 2008. Omwille van de leesbaarheid volgen we hier de door Van Gelder enigszins hertaalde versie. De auteur was zo vriendelijk ons ook de transcriptie van de originele teksten ter beschikking te stellen; de varianten bleken niet van betekenis voor ons betoog. De brieven van Belgische soldaten zijn te vinden op de website Steenhuffelse lotelingen. De kleine Carel aan zijn zusje Caatje: Van Alphen 1998, 159. Aagje Luijtsen aan ‘Kikkertje lief’: Luijtsen 2003, passim. Het reisverslag over New York en over generaal Washington: De Vos van Steenwijk 1999, 87 en 109-111. De inleiding bij het dagboek van ‘E.C.W.’: Van Alphen 1783, 35. Het kindergedichtje over zelfkennis: 't Hoen 1778, 31. Otto van Eck over zijn dagboek: Van Eck 1998, 234. Het dagboek als ‘vertrouwde van mijn hart’: Van Goltstein 1994. Willem de Clercq over dagboeken: Dagboek van Willem de Clercq, vii (1818-1819), 108 (sept. 1818), via de website van het Huygens ing. Cats aan zijn nageslacht: Cats 1790-1799b, 145. Poots ‘Algemeene brief’, in: Poot 1722-1735, ii, 82-96. Rousseaus aanspraak op zelfkennis: Rousseau 1996, 13. De Witte Jr. over de roman van zijn leven: De Witte Jr. 1993, 44.
| |
| |
Van Haren over het menselijk leven: Van Haren 1760.
| |
6.3 ‘Een kind heeft gaarn zijn zin.’ Het kinderboek en de nieuwe pedagogie
Veel onderzoek naar kinderliteratuur is verzameld in: Bekkering e.a. 1990. Zie hierin met name Buijnsters 1990, de bijdrage van de kenner bij uitstek van het achttiende-eeuwse kinderboek. Naar aanleiding van het tienjarig bestaan van Bekkering 1990 verscheen de symposiumbundel Dongelmans e.a. 2000. Hierin onder meer de interessante bijdrage Boekholt 2000. De standaardbibliografie van het kinderboek in Nederland is Buijnsters en Buijnsters-Smets 1997. Een bibliografie van het jeugdtijdschrift is Rietveld-van Wingerden 1995; zie ook Id., 1992. Over de illustraties in kinderboeken: Buijnsters-Smets 2000. Veel informatie over marktontwikkelingen, distributiewijzen, enz., is te vinden in publicaties van J. Salman, bijv. Salman 2000; zie ook Baggerman 2004. Een uitgebreide analyse van Verlichtingstheorieën over de opvoeding en hun ontvangst in Nederland is Los 2005. Over de doorwerking van Rousseaus ideeën via de Duitse filantropijnen: Kouwenberg 2010. De manier waarop idealen en ideeën over opvoeding en kinderlectuur in de praktijk uitwerkten, is aan de hand van egodocumenten bestudeerd in Baggerman en Dekker 2005/2009. Zie ook Dekker 1995, en Baggerman 2000.
De standaarduitgave van Van Alphens kindergedichtjes is Van Alphen 1998. Paape en Van Schie 1999 is een reconstructie van hun (verloren gegane) bundel kindergedichtjes. Een tekstuitgave van Betje Wolffs Proeve is Wolff-Bekker 1977. Over M.G. de Cambonvan der Werken en De kleine Grandisson: Tigges-Drewes en Groot 1980. Over de kinderen schoollectuur van J.H. Swildens en zijn geestverwanten: Buijnsters 1988.
Citaten: Het bloempje: 't Hoen 1778, 6. Betje Wolff over de eeuw van het kind: Wolff-Bekker en Deken 1977b, 59. Van Gyzens gedichten voor Kerstmis en overlijden: Van Gyzen z.j., 13 en 19. Paape over zijn bedenkelijke leeslust: Paape 1996, 91. A. Deken over Locke: Wolff-Bekker en Deken 1977b, 34. Van Effen over de opvoeding tot burger: Van Effen 1998b, afl. 109 (10-11-1732). Wolff en Deken over Émile: Wolff-Bekker en Deken 1802, 33. ‘Een kind heeft gaarn zyn zin’: Wolff-Bekker en Deken 1977b, 5. Het jonge boompje: Riemsnyder 1781, 5. De versjes van Van Alphen worden geciteerd naar Van Alphen 1998. Swildens' gewapend burgerkind: Swildens 1781, vii. Francijntje de Boer over kindervriend Van Alphen: De Boer 1842, 26-27. De Génestet over Van Alphen: De Génestet 1871, 227. De lezing over kinderpoëzie: De Génestet 1865. Wijze raad van Paapes vader: Paape 1996, 91. Wolff over nieuwsgierigheid: Wolff-Bekker en Deken 1977b, 54.
| |
6.4 Jeugd voor de toekomst. Verbeelding, verliefdheid en vriendschap
Over jongeren, jongerencultuur en de jongere als lezer: Frijhoff en Spies 1999; Groenendijk en Roberts (red.) 2004; Grootes 1996. Over jeugdige verbeeldingskracht: Johannes 1992, 71-72.
Het bedreigde jonge meisje: Voor literatuur over de romans van Wolff en Deken: zie hoofdstuk 4.3 over de roman. Over de verzoeking van Sara Burgerhart: Altena 1998b. Een uitvoerige pedagogische analyse van Sara Burgerhart en de ‘vrouwelijke’ Bildungsroman wordt gegeven in: Swinnen 2006. Voor een ‘heterogene’ analyse van het werk van Wolff en Deken: Wolfs 1985-1986 en 1989. Breekveldt e.a. bezorgden een hertaalde editie van Cornelia Wildschut met een slim uitgekiende selectie van brieven, waarbij met name de intrige rond de val van Cornelia wordt uitgelicht: Wolff-Bekker en Deken 1992. Een uitgebreide, deels kwantitatieve analyse van Cornelia Wildschut wordt gegeven in: Breekveldt 1988. Kloek onderzoekt de uiteenlopende receptiegeschiedenissen van Sara en Cornelia in: Kloek 2004. Volledige teksten van de romans van Wolff en Deken zijn raadpleegbaar via dbnl.nl. De sentimentele geschiedenis uit Willem Leevend is door Brandt Corstius uitgelicht in: Wolff-Bekker en Deken 1977a.
De jongeman op drift: Over briefschrijven en de briefroman: de inleiding van Buijnsters bij Wolff-Bekker en Deken 1987. Over de karakterkunde van Ockerse: Stouten 1982. Buijnsters geeft in de inleiding bij zijn editie van Bellamy's Gezangen mijner jeugd een uitgebreide bespreking van de anacreontische en petrarkistische traditie en de basia-literatuur
| |
| |
die in het werk van Bellamy en zijn generatiegenoten samenkomen: Bellamy 1969.
Biografische informatie over Bellamy is te vinden in: Nijland 1917. Bilderdijks Mijn verlustiging werd door Schenkeveld-van der Dussen heruitgegeven: Bilderdijk 1977. Over Kinker en zijn zangster: Vis 1967 en Kinker 1982.
Citaten: Citaat uit de Gauwdief Duval: ‘B., M.W.’ 1732. De verbeelding die bij jongeren een grote rol speelt: ‘Voorrede’, in: Wolff-Bekker en Deken 1793-1796, i. Jonge meisjes die fictie voor werkelijkheid aannemen: Wolff-Bekker en Deken 1784-1785, viii, 357. Lublink over jonggetrouwde leeslustige vrouwen: Lublink de Jonge 1803, 52. Harten die trillen van vrees voor de jonge meisjes: Wolff-Bekker en Deken 1782, i, voorrede.
De adolescent als personage: De Bredase heldin: Kersteman 1988, 30. Opdracht aan Nederlandsche juffers: Wolff-Bekker en Deken 1782, i, iii. Jonge lieden nemen zoals wij die vinden en het citaat over lichtzinnige losheid der jeugd: Wolff-Bekker en Deken 1793-1796, i, ‘Voorrede’. Van Arkels laatste woorden: Wolff-Bekker en Deken 1793-1796, vi, 205.
Het bedreigde jonge meisje: Het gedicht over Chloris: Bellamy 1785b, 45-46. Over ‘historietjes uit het Serrail’: Buijnsters 1984i, 280. Over zucht van de jeugd voor gevoelige geschriften, over de tranen die men stort over Clarissa en over ‘origineelen in de samenleeving’: Wolff-Bekker en Deken 1784-1785, i, voorrede. Over briefschrijven: Wolff-Bekker en Deken 1780-1781, voorwoord. Over de karakterkunde: Ockerse 1788-1797, i, 47. Cornelia over het schrijven van brieven: Wolff-Bekker en Deken 1793-1796, i, 216. Paulus Wildschut kijkt terug: ‘Geschrift gevonden onder de papieren van den heere Paulus Wildschut’, in: Wolff-Bekker en Deken 1793-1796, vi, 296. Het ‘ijsselijk banvonnis’: Wolff-Bekker 1799.
De jongeman op drift: De uithaal naar ‘de romans van de vorige eeuw’ is van Bilderdijk in zijn verhandeling ‘Over de minnedichten’, in: Bilderdijk 1783. Bellamy over het eenvoudige gevoel der natuur: Bellamy 1785b, x-xi. ‘Aan mijne vrienden’: Bellamy 1785b. Brief van Bellamy, Vlissingen 24 juli 1779, geciteerd in: Nijland 1917, 34. Kinker over Chloë: Kinker 1785. De sentimentelen met hun ‘verzwakte zenuwen’: Poëtische Spectator 1784, 2. Bilderdijks Mijn verlustiging: Bilderdijk 1977.
Swildens' Bardietjes: Swildens 1799. De poëzie van Van Gogh en Kleyn: Twee vaderlandsche vrienden 1781. Kleyn over het genie in: Eenige Bijdragen voor Genie en Menschengevoel (1786-1790), i (1786), 5, geciteerd via Herkauwers blog (8 okt 2009).
| |
6.5 ‘Waarde en nutte leden van de groote Maatschappy.’ De volwassene en het huisgezin
De volwassene en het huisgezin Over Nederlandse kooplieden: Van Deursen 1991, 83-100. Over de literaire beeldvorming van koopmanschap: Sturkenboom 2006 en 2009. Een bespreking van de windhandel-toneelstukken is te vinden in: Leemans 2013; Worp 1901. Over huiselijkheid, ‘oeconomische’ wetenschap en staathuishoudkunde: Krol 1991; Koolhaas-Grosfeld 1996. Zie over gastmaalmotief en het gedicht ‘Het gastmaal’ van De Lannoy de bloemlezing van Van Oostrum: De Lannoy 2001, 83-97. Over de Economische liedjes: Kloek 1987 en Gelderblom 1991. Over het huisgezin als kleine Republiek: Buijnsters 1992b.
Citaten: De ‘knikkebollenden vader’ wordt geciteerd in: Buijnsters 1984i, 29. Over de oekonomie-kunde: Swildens 1795, 26-40, m.n. 28. Over de gezinsmaaltijd voor oude en jonge kooplieden: Langendijk 1980. De Hollandsche Spectator over burgerlijke wellevendheid: Van Effen 1999a, 68 (20-6-1732). ‘Het gastmaal’: De Lannoy 2001. ‘De zingende werkmeid’: Wolff-Bekker en Deken 1781, i, 45. ‘Doodvyandinnen van alle Cabalen’: Wolff-Bekker en Deken 1781, i, v-vi.
| |
6.6 ‘Wat zijn bejaerde boomen quastigh!’ De ouderdom en het graf
Enige achtergrondinformatie en ideeënvorming is te vinden in: Meyer 1947 en Croone 1981. Een bijzonder rijke bron voor ‘Het graf’ van Feith is Buijnsters 1963; zie ook diens teksteditie Feith 19772. Van Hattums teksteditie Feith 2009 geeft veel informatie over ‘De ouderdom’ - als gedicht van Feith en als literair thema in het algemeen.
Citaten: De synopsis van de levensloop: Luyken 1712, 103. Het menschlyk leeven: Van
| |
| |
Haren 1760. Het graf: Feith 1977, 117-118. Lublink over het ‘democratische’ van de ouderdom. Lublink de Jonge 1794a, 78-79; over statistische levensverwachting: 59-61; over Newtons kindsheid: 71. De regels van Poot in: Poot 1722-1735, ii, 32. De Bosch over de bekoorlijkheden van de ouderdom. ‘De ouderdom. In drie zangen’, in: De Bosch 1781-1788, iv, 107-142, hier 114; en 125 over de slaafse vrees van de jeugd versus de rijpheid van de ouderdom. Fokke Simonsz over de grijsheid. Fokke Simonsz 1786, 233-234 en 252-253. Cats over ouderdomsgebreken. Cats 1790-1799b, 204. Feith over het verschil tussen jong en bejaard. Feith 2009, 156.
| |
| |
| |
7
Op reis naar ‘de ander’
7.1 Gestalten tegenover ons. De verbeelding van de buiten-Europese ‘ander’
Over de verbeelding van niet-Europese volken in Nederlandse literatuur zijn we grotendeels aangewezen op studies die steeds één land of gebied behandelen. Zie echter Van Kempen e.a. 2004. Zie over exotisme en oosterse vertellingen in de Nederlandse literatuur: Dohmen 2000. Over Nederlands-Turkse betrekkingen en Nederlandse ‘Turcica’: A. de Groot 1986; Theunissen 1989. Over literatuur uit en over Oost-Indië: Beekman 1998; D'Haen 2002, hierin specifiek de inleiding van D'Haen en Paasman, 33-97, en de bijdrage van Paasman over de Indisch-Nederlandse literatuur uit de voc-tijd. Zie ook: Paasman 2005; Barend-van Haeften en Paasman 2003; Zuiderweg 2004 en 2005. Voor de periode tot 1700: Schmidt 2001. Over Zuid-Afrika: Huigen 1996. Over Surinaamse literatuur en slavernij: Van Kempen 2002; Buve 1963. Over Mauricius: Sijpesteyn 1859 en Van der Haven 2008.
Zie voor Huydecopers Arzases de editie en inleiding van M.A. Schenkeveld-van der Dussen: Huydecoper 1982. C.G. Brouwer verzorgde een editie van Achmet en Thamas Koelikan: Droste en Van Steenwyk 1993. Over Nadir Shah en Van Steenwyks Thamas Koelikan: Kuruppath 2011. De Batavische Clio wordt behandeld in: Zuiderweg 2004. Over De Marre op de Kaap: Huigen 1996. Over de bestudering van het Arabisch in Nederland: Brugman en Schröder 1979. Over Bernard en Picart: Hunt e.a. 2010. De begrippen ‘antropologische wending’ en ‘verlichte vrijheid’ zijn ontleend aan Stuurman 2010. Zie over Pieter van Woensel en zijn visie op de Turkse cultuur: Noak 2006; Nieuwenhuis 2010. Edities van zijn werk: Van Woensel 1995 en 2002. Over ‘nestbevuilers’ zoals De Marre, de Van Harens en de Van Hogendorps: Vanvugt 1996. Over de moord op de Chinezen in 1740: Blussé 1981; Heidhues 2009; Kemasang 1982. Over Monzongo en Van Winters protest: Van Melle 1959. Over slavernij in Nederlandse letterkunde: Paasman 1984; Sens 2001; Keijser 1985; Paasman 2001. Over E.J. Capiteyn: Kpobi 1993 en 2002; Van der Zee 2000. Over P.F. Roos en de Surinaamse plantageliteratuur: Keijser 1985, 44-45. Over Reinhart: Paasman 1977 en 1984. Over natuur in de koloniale literatuur: Zuiderweg 2005. Over Haafner: Van Zonneveld 1998.
Citaten: Slavenhandelaars als ‘Natuurverkragters’: Verveer 1775. Citaat van Monzongo (hij is een mens): Van Winter 1774, 14. ‘Houd den dief!’: Bernagie 1685, 83. Sara Burgerhart als ‘sultane favorite’: Wolff-Bekker en Deken 1782, ii, 492. Varanes doorsteekt zich met een verborgen ponjaard: Huydecoper 1982, 68. De Hollandsche Spectator over Arzases: Van Effen 2001, 200 (25-9-1733). Sultan Achmet tegen Fatima: Droste 1708, ‘Voorrede’. Verantwoording Van Steenwyk over keuze voor Nadir Shah: Van Steenwyk 1993, ‘Voorrede’. ‘Gezang op zee’: Mauricius, 1753-1762, i, 160. De Marres protest tegen wrede behandeling van ‘ingeboornen’: De Marre 1740, ‘Voorbericht’. ‘Gy baart dit muiten’: De Marre 1740, 182-183. Van Woensel over reizen als borstel tegen nationale hoogmoed: Van Woensel 1791-1794. Willem van Haren klaagt ‘christelijke’ Nederlanders aan: Van Haren 1742, 49-53. Van Engelens verhaal van Kakera Akotie: ‘Brief van Kakera Akotie, een Fantynschen Neger aan zynen Broeder Atta op de Kust van Guinea’, in: De Denker ii (1764), 233-248. Publiek uitgenodigd om met het lot van Monzongo mee te voelen: Van Winter 1774, 13. De natuurlijke neiging tot vrijheid: Van Winter 1774, 14. De catharsis van Kraspoekol: W. van Hogendorp 1780, 43-44. Ali tegen de wrede Hollanders: D. van Hogendorp 1800, 73. Wolff-Bekker en Deken 2007, 142. Over landlopers en kale hanen in Suriname: Don Experientia 1771, 12. Kolonisten als slaven: ‘Surinaame aan Demerary en Essequebo’, in: Lemmers e.a. 1785-1787, iv, 2-3. Vuige lome slaaf: Surinaamsche Lettervrienden (1785-1790), gec. in: S. Kalff 1921-1922. ‘Avond gebed’, in: Lemmers e.a. (red.) 1785-1787,
iii, 11-12. Citaten uit Reinhart: Post 1791-1792, Reinhart zet voet aan land: i, 211; ‘onschuldige goedhartige eilanders’: i, 190; ‘menschlijke verkeerdheid’: i, 34; ‘komt komt gelukkige eeuwen’: i, 335.
| |
| |
| |
7.2 Imaginaire reizen door ruimte en tijd
Een zeer informatieve introductie tot het onderwerp is Buijnsters 1984b. Kloek en Mijnhardt 2001, 143-145, geeft een korte impressie van ‘Utopie en toekomstverwachting’. Dekker 2003 wijst op de relatie tussen utopie en Amerikaanse onafhankelijkheidstrijd en op de utopische samenleving als tuchthuis. Zie ook Hanou 2002e. Over Mercier en zijn Nederlandse navolgers: Degenaar en Lokhorst 1996 en Vieu-Kuik 1971. Over de robinsonade is nog steeds van belang Staverman 1907. Over Tyssot de Patot: Rosenberg 1992; en over censuur in het algemeen: Jongenelen 1998. Over de luchtballon, zie het informatieve nawoord van Altena bij Van Dyk 1993. De accentverschuiving van stad naar platteland, zoals voorzien door B. Fardon in Het toekomend jaar 2630, vond eind achttiende eeuw inderdaad op grote schaal plaats; zie Brusse en Mijnhardt 2011. Zie verder de inleidingen bij tekstedities van de reisverhalen. In volgorde van vermelding: Smeeks 1975; Holberg 1995; Schasz 1973 en 2007; Paape 2012; Wolff-Bekker 1978; Bilderdijk 1995b, Maria Kinkons 1986; Paape 1998. Van Gelder 2012 (een biografie van Jacob Roggeveen, de ontdekker van Paaseiland) geeft een fascinerend beeld van de avontuurlijke realiteit achter imaginaire ontdekkingsreizen.
Citaten: De belegering van het ‘kasteel’ van de scheepsjongen: Smeeks 1975, 165. De trouwzaal: Ibid., 203-204. Altamont over Robinson Crusoë als fictie: De Perponcher 1775, i, 334. Over de Bastille: Mercier 1773, 37-38. Over de revolutionair Balsamon: Paape 1998, 97. De scheepsjongen die tevreden is: Smeeks 1975, 165. De sympathetische neigingen van Altamont: De Perponcher 1775, i, 176. De schipbreuk als literaire kunstgreep: Ibid., 334. De vreedzame theologen in Europa: Smeeks 1975, 134-135. De Walcherse Robinson als fysicotheologisch anatoom: Walcherse Robinson 1752, 325. Zuidlanders over de opvoeding tot burger en over het onderwijs: Smeeks 1975, 158 en 201-202. Bijltjesdag in Aapenland: Schasz 2007, 86. Betje Wolffs aanprijzing van boekverbranding: Wolff-Bekker 1978, 38. Paapes plan voor werkkampen: Paape 1998, 82-83. Fardons ideeën over gezinsplanning: Fardon 1824-1825, 111.
| |
7.3 Tot besluit: ‘de gansche wereld als algemeene woning’
Citaten: Fardon over immigratiequota: Fardon 1824-1825, 107.
| |
| |
| |
Deel IV: Literatuur als beweging
8
‘Het gezegend licht der opklaring’
8.1 De literator als christen-wijsgeer
Een uitstekend overzicht van de Nederlandse religiegeschiedenis wordt gegeven in: Van Eijnatten en Van Lieburg 2006. Voor een inleiding in de vroege (radicale) Verlichting: Israel 2005. Over de relatie tussen religie en Verlichting: Van der Wall en Wessels (red.) 2007; Van der Wall (red.) 2000. Over vroomheid en Verlichting: Buisman 1992. Over de rol die doopsgezinden en remonstranten spelen in de Nederlandse Verlichting: Vuyk 2000; Visser 2004. Over Wyermars: Wielema 2002. Over Zeeus en De wolf in 't schaepsvel: Zeeus 1963. Over vrijdenkers in Zeeland en hun vervolging: Van Gelder 2012. Over woord- en beeldtradities in de religieuze literatuur: Stronks 2011. Over Luyken: Porteman en Smits-Veldt 2009, 856-870. Over Luyken en Bunyan: Van 't Veld 2000. Over het experimenteren met nieuwe vormen door religieuze auteurs: Van Eijnatten 2003a, en Bosma 1997 over verlichte preken. Over Goeree: Leemans 2004b.
W.A.P. Smit geeft een uitgebreide bespreking van (de ontstaansgeschiedenis en receptie van) het (Bijbels) epos in deel ii van Smit 1975-1983; veel van de informatie over de epen van Houbraken, De Haes en Hoogvliet is hieraan ontleend. Over de grote Bijbelse gedichten van De Haes, zie verder: Van Galen 1970. Over Houbraken en Philalethes brieven: Israel 2005; Horn 2000; Leemans 2004a. Over de sodomietenvervolgingen: Van der Meer 1984; Jongenelen 1998. De relatie tussen sodomietenvervolgingen en paalwormenplaag: Schama 1987, 604-606. Over vrijmetselaars en het verzet tegen hen: Bouman 1993; Van de Sande en Rosendaal (red.) 1995; Van de Sande 2001.
Over Schaaf en sodomie: De Haas 2002b. Over antipapisme en cultureel natiebesef: Hagen 2008. Over de antikatholieke ‘paniek’ van 1734: Frijhoff 1977. Over Weyermans De historie des pausdoms: Hanou 1985. Over de veranderende locatie van religie in de tweede helft van de achttiende eeuw: Van Rooden 1996. Over het positiever mensbeeld dat hiermee gepaard gaat: Buisman 2000, 2010. Over christen-wijsgeren: Buijnsters 1968; Altena 2012. Over verlichte prijsverhandelingen: De Quay 2000.
Over de Socratische Oorlog: Van der Wall 2000. Zie het lemma over Nieuhoff in Van Bunge e.a. (red.) 2003, 729-733. Over het spinozisme in de achttiende-eeuwse Republiek: Wielema 1999.
Citaten: Titelplaat en verklaring der plaat in: Zeeus 1963. Het mes komt uit: Luyken 1711. Sluiter tegen Van Leenhof: ‘Uytbeelding van den hemel op aarde, t'zamen gestelt door den Heer Fredericus van Leenhof’, in: Verscheide gedigten 1704. De Nederlandsche Bibliotheek richt zich in i, 1774, 2 op ‘de Belydenis der Hervormden’. Goeree gec. via Leemans 2004b. Over de verwachting omtrent de Paulinade van Antonides: W.A.P. Smit, 1975-1983, i, 242. De onrust in de kerkenraad over Houbrakens werk wordt uitgebreid beschreven in: Horn 2000. Houbraken zucht onder het werk aan zijn Paulinade: voorwoord bij Houbraken en Van Hoogstraten 1712. Citaten uit Philalethes brieven: Houbraken 1712; de literatuurbrief aan D.v.S. in: Houbraken 1712, i, 192-220.
Citaat over het ‘vinnig moortmes’: Houbraken en Van Hoogstraten 1712, boek ii. De Haes over poëtisch versus historisch: ‘Aen de lezer’, in: De Haes 1714. God als onweer in Abraham de aartsvader: Hoogvliet 1728, boek i, 25; over Sodom: Hoogvliet 1728, boek vii, 156; over Abrahams offer: Hoogvliet 1728, boek x, 226-227. Van Effen over paalwormen en sodomieten: Van Effen 1998b, afl. 112 (21-11-1732).
Citaten over vrijmetselaarsvervolging via: Bouman 1993. Schaaf over sodomie: Schaaf 1735. ‘Holland is een Kasteel’, gec. via Frijhoff 1977. Boddaert jaagt de boze wereld uit zijn hart: Boddaert 1741, 290; aan de gezellige mens: Boddaert 1741, 125; kinderen leren danken en bidden voor vaderland en kerk: Boddaert 1741, 118. Van Merken dicht voor de deugdlievende gemoederen: voorwoord bij Van Merken 1767. David als antiheld: ‘Philocalus’ 1769, 112, 36; Klopstock 1776, 20. Feith over de eisen van het heldendicht en het belang
| |
| |
van hartstochten en menselijkheid: Feith 1781, 48, 35. Lublinks ‘Verhandeling over het verdedigen van den Christelyken Godsdienst’: Lublink de Jonge 1783. Fokke Simonsz over de Verlichting: ‘Verhandeling over de Verlichting’, in: Fokke Simonsz 1799, 21-50. Nieuhoff over de voortgang der opklaring: Nieuhoff 1798, 248. Bareuth over kannibalen: ‘Paulus Dortsma’, De advocaet der vaderlandsche kerk (1771-1772), gec. via R. van den Berg 2007.
| |
8.2 Nieuwe psalmen en gezangen: ‘Niet beter dan myn oude schoen’?
Een goede introductie tot de psalmen- en gezangenkwestie is Bosch 2007; zie ook Bosch 1996, waarin veel nadere gegevens over de dichters. Veel informatie biedt ook hoofdstuk 4 van Luth 1986 en de bijdrage van dezelfde auteur in: Grijp 2001, hoofdstuk 51. Schenkeveld en Schenkeveld-van der Dussen 1999 biedt een bloemlezing van psalmberijmingen door de eeuwen heen. De Bruijn e.a. 1991 is een bundel studies over hetzelfde onderwerp. Zeer informatief over Laus Deo, met name de rol van Van Merken daarin, is Van Logchem 1985; zie ook M. de Vries 2005 en 2001, 217-220. Over de psalmen van Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen: Thobokholt 1983, 17 en 75. Over het psalmenoproer: Van Iperen 1777-1778, ii, 474-492; Neele 2011, 55-58; De Mooij 2008, 58-64. Meer in het bijzonder over de rol van Willem van der Jagt: De Niet 1996, 11. Maarten 't Hart maakte de gebeurtenissen te Maassluis tot onderwerp van zijn roman Het psalmenoproer. Over de verbanden tussen literair genootschap en religie: M. de Vries 2001, 140-173. Zeer informatief over de psalmen en gezangen als handelswaar is Heijting 1991. Over de naar het heden omgerekende bedragen voor de rechten op de Evangelische gezangen: we ontleenden de laagste schatting aan een rekenmodule op de website van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en de hoogste aan een berekening door het Centraal Bureau voor de Statistiek, met dank aan de heer R. Kroes.
Citaten: De philanthrope over de ketters van Laus Deo: De Philanthrope, of Menschenvriend 6 (1762), 67-68. Van Merken over poëtische apen: gec. via Van Logchem 1985, 311. Van den Berg over de wenselijkheid van gezangen: Van Iperen 1777-1778, ii, 407-408. Over uit het Duits vertaalde gezangen als teken van het verval der tijden: Vaderlandsche Letteroefeningen 1806, i, 648. Het Veld-gesprek over God, Neerland en de vorst: ‘Van S....’ 1807, 29-30. Lugthart over de voorkeur voor moeder of dochter: Schuit-praatje, 5; Lugthart en Vrymond over uitgever Allart: Ibid., 14-15; Ernest over het gebrek aan inspraak van de gewone kerkganger: Ibid., 6-7.
| |
8.3 Tot besluit: nieuwe herders, nieuwe wolven
Over het hernieuwde antipapisme: Hagen 2008, vgl. het commentaar van Johannes 2000 op Hanous interpretatie van Wolff-Bekker 2000.
| |
| |
| |
9
Literatuur en macht
9.1 De cultuur van de macht
Over de positie van de stadhouder in de Republiek: Gabriels 1990. Over de beeldvorming van de Oranjes: Mörke 2005. Specifiek over stadhouderlijke beeldvorming in preken: Wieldraaijer 2009. Over de rol van predikanten als communicatiemedewerkers van de stadhouders: Van Eijnatten 2003b. Over het theater als politiek instrument: Van der Haven 2008, specifiek over de festiviteiten bij de Vrede van Aken, 83-87 en over De Marre en de 1738-viering, 98-101, 140-145. Over orangistische epiek: W.A.P. Smit 1975-1983, ii. Over O.Z. van Haren en De Geusen: Stakenburg 1943. Over de fabels van De la Court: Noak 2002. Over Tieranny van eigenbaat (1679) en de vroeg-achttiende-eeuwse bewerkingen: Sbarra 2008; Van der Haven en Holzhey 2007.
Citaten: Over de taken die Willem iii krijgt toebemeten in het epos van Rotgans: Van Vollenhove, ‘Op koning Willem den Derden’, in: Rotgans 1698-1700, voorwerk. Over de liefde tussen Willem iii en Mary Stuart: Rotgans 1698-1700, 38. De Geusen: O.Z. van Haren 1772. Croyzé aan Willem iv: De Swart 1737, 47. De ‘Gelukwensing’ aan de ouders van Willem v: ‘H. Trouw’ 1748. Vreugdelied bij zijn verjaardag: Van der Kruyff 1756. ‘Dien jongen vorst’: Troost- en vreugdewyn 1753. Burman vestigt zijn hoop op Nassau: Burmannus Secundus 1766. ‘Doorluchtige hoogheid’: Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen 1767. Europa verkwikt: Mauricius 1712. Over de opvoering van Langendijks toneelspel: Bicker Raye 1935, 52. Cato als schoolvoorbeeld van deugdzaam regentschap: Langendijk 1720. Burman richt zich voor steun tot de overheid: ‘Amstelophilus’ 1738. Feitama looft het ‘schrander staatsbeleid’: ‘Op het tweede burgermeesterschap van Mr. Ferdinand van Collen’, in: Feitama 1764, 302-306. Roem van de ‘stam’ der Fagels: Mauricius 1765. Republikeinse fabels van De la Court: De la Court 1685. Van Hoogstratens editie van de fabels van De la Court: Van Hoogstraten 1731. De tirannie van Eigenbaat: het oorspronkelijke toneelstuk: Nil Volentibus Arduum 1679; De Ondergang door Krook 1707: De Dood van Eigenbaat door Pook 1707; en de nieuwe Ondergang door Nil Volentibus Arduum 1707. De citaten komen uit deze laatste versie.
| |
9.2 De macht van de cultuur
Over de ideologische strijd tussen staats- en oranjegezinden: Leeb 1973. Over de De Witten-Oorlog: Geyl 1953; J. de Haan 2005. Over het conflict tussen Wagenaar en Luzac, en over de rol van Burmannus in de De Witten-Oorlog en Santhorstse twisten: Van Vliet 2005, 277-306; A.E.M. Janssen 1998. Over Santhorst en de geloofsbelijdenis: Hanou 2000; Wolff-Bekker 2000. En over de rol die Wolff hierin speelt: Buijnsters 1984i, o.a. 102.
Een overzichtelijke samenvatting van de patriottenstrijd wordt gegeven in: Rosendaal 2005. De politieke cultuur van de patriottentijd wordt beschreven in: Van Sas 2004; Grijzenhout en Van Sas (red.) 1987. Hierin ook aandacht voor de politisering van termen en beelden en het getouwtrek rond vaderlandsliefde en het Bataafse verleden. Over de veranderingen in het denken over de Bataven: Van der Woud 1990. Over de politieke taal en republikeinse theorievorming: Velema 2007. Over sociale mobiliteit in de revolutionaire periode: Prak 1999. Over de moeizame omvorming van de genootschapsidealen tot een krachtig politiek hervormingsprogramma: Kloek en Mijnhardt 2001. Zie de felle reactie hierop van Van Sas (in: Van Sas 2002, 385-398) en het weerwoord van Mijnhardt 2002. De discussie spitst zich o.a. toe op de samenhang tussen politiek en cultuur en op de vormgeving van burgerschap in de revolutionaire periode. Over het politieke programma en de cultuur van de patriotten: Klein 1995. Over de Nederlandse patriotten in ballingschap: Rosendaal 2003. Over de Bataafse Republiek: Jourdan 2008.
Over de slag bij de Doggersbank en de literaire productie die deze teweegbracht: B. de Groot en Huussen 2003. Over Van Alphens Doggersbankcantate en opwekkende literatuur: Buijnsters 1973, 189-103. Over Zoutmansmutsen en Bataafse feesten: Grijzenhout
| |
| |
1989, o.a. 37-38. Over Van der Capellen tot den Pol: E.H. Kossmann 1987. Over patriotse en orangistische stookschriften: Van Wissing e.a. 2008. Over de orangistische pers: Van Sas 1987. Over de politieke pers en journalist Pieter 't Hoen: Theeuwen 2002. Over Feith en de Vriend van 't Vaderland: Johannes 2008. Over vrijheidsfeesten en vrijheidsbomen: Grijzenhout 1989. Over Kinkers Post van den Helicon: Oomen-Delhaye 2011. Over pornografischpolitieke literatuur: Leemans 2012.
Over Paape: Altena 2012 en de edities van Paapes werk. Over Pieter Paulus en de patriotse politiek: Vles 2004. Autobiografie van de patriot Pieter Vreede: Vreede 1994. Vuyk 2005 over Jacob Kantelaar. Politiek actieve schrijfsters worden uitgebreid besproken in: Everard 2001 en 2002; Nieuweboer 1999. Over het gevecht rond de Amsterdamse schouwburg in 1795: zie De Leeuwe 2003. Over de Nationale Vergadering en de politiek-culturele veranderingen aan het einde van de eeuw: Rutjes 2012; Oddens 2012; Grijzenhout e.a. 2013.
Citaten: Oranjes als ‘Redders uit de Slaverny’: Het karakter 1757, 3-4. Wolff over de Santhorstse gemeenschap en de tirannieke kerk: Wolff-Bekker 2000. Dominee Wolff neemt het op voor zijn vrouw: Brief over de Santhortsche Geloofsbelydenis 1772, 4. Spot op de Doggersbankse mode: De mode (1781), 27-28. De Cantate van Van Alphen: Van Alphen 1783. De Lannoy looft de brave Bataven: ‘Eerzang voor 's Lands verdedigers ter gelegenheid van den zeeslag voorgevallen bij Doggersbank’, in: De Lannoy 1783. Bellamy (‘Zelandus’) roept op tot de strijd (valaan!): ‘Het vaderland’, in: Bellamy 1785b, 110-111. Pypers hoont de Nederlanders die het zwaard niet opnemen: Pypers 1785. Van Effen over de Republiek als aardworm: Van Effen 1998, 112 (1732). Zwarte Piet over de slag bij de Doggersbank: Nomsz 1782b. De Engelsen als aartsvijanden: Engelsche tieranny 1781, voorwoord. De Nederlanders als zorgzame leeuwen: ‘Eerzang voor 's lands verdedigers ter gelegenheid van den zeeslag voorgevallen bij Doggersbank’, in: De Lannoy 1783. Bellamy over de noodzaak tot sterke verzen: Bellamy 1785b, voorwoord. ‘Alarm! - de vijand komt!’: Bosch 1785. ‘Vuige, laffe, oneedle slaven’: Bellamy 1785b. Aan het volk van Nederland: Van der Capellen tot den Pol 1781.
Literatuur voor een ‘dramatique epoque’: de citaten uit De Patriotten: Feith 1785. De Oranjeboomen van ‘Frank de Vrij’: Vreede 1782. De burgeroorlog als grote en gelukkige omwenteling: De Vriend van 't Vaderland (1786), 386. Een nieuwe ‘Eigenbaat’: Bosch 1785. De vorst als wellusteling in David en Batseba: Kuttasius 1799. Grote koning die met David en Batseba vergelijkbaar is: Nil Volentibus Arduum 1707. Le Francq van Berkhey geeft een alternatieve interpretatie van de Doggersbankslag: Le Francq van Berkhey 1782. Het openingscitaat komt uit ‘Eigenlof der ondankbaarheid’, in: Le Francq van Berkhey 1776. Over ‘janhagelstaal’ en lompheid: Le Francq van Berkhey 1782, 226. De tegenreactie van 't Hoen over de ‘grollen en leuren’: 't Hoen 1783. Willem wordt van school getrapt als stoute jongen: Paape 1985, 17. Jan de Melkboer bezoekt het Binnenhof: Paape 1795. De overeenkomsten tussen revoluties en aardbevingen: Van Woensel, De Lantaarn ii (1796), vii-viii. Gelijkheid voor vrouwen: Van Schie verheft haar stem: Paape en Van Schie 1796, 15-16. Brinkman laat Julia de burgerrechten verdedigen: Brinkman 1795. Jansje tikt de schout op de vingers: Witsen Geysbeek 1795, 31. Feiths visie op door politiek en staatsbestel gestuurde literaire cultuur en het volk als machine: Feith 1795.
| |
9.3 Tot besluit: ‘Ieder woelt hier om verandring’
Citaten: Julfert heeft geen zin om de ‘zundvloed’ aan politieke geschriften te lezen: Paape 1795, 100. Bellamy walgt van alles wat naar staatszaken gelijkt: Nijland 1917, 275.
| |
| |
| |
10
Rommelende donder: conclusies
Citaten: Katharina de With zingt tot Tirsis/Mylius in: De With 1728, 194. ‘Het kinderlijk geluk’: Van Alphen 1998, 4.
|
|