Worm en donder. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1700-1800: de Republiek
(2017)–Gert-Jan Johannes, Inger Leemans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 655]
| |
9
| |
[pagina 656]
| |
Inkomst van Willem iv als stadhouder te Den Haag, 1747.
| |
[pagina 657]
| |
De Republiek is een vreemde eend in de bijt van de vroegmoderne staten. De verenigde provincies maken geen deel uit van een groter rijk en er is geen sprake van een staatskerk met een hiërarchische machtsstructuur. De Republiek kent geen absolute vorst maar is een federatie van staten met een gedecentraliseerd bestuur. Stadhouder en Staten-Generaal zijn verwikkeld in een voortdurende dans om de macht, waarbij de twee partijen elkaar min of meer in evenwicht houden. De stadhouderlijke hoven groeien dan ook nooit uit tot centrale machtscentra of brandpunten van hofcultuur. Waar in andere landen, zoals de Zuidelijke Nederlanden, de vorsten een cultus creëren rond hun persoonlijk optreden, berusten in de Noordelijke Nederlanden het bestaansrecht en de legitimering van de staat nu juist op de Opstand tégen een absolute vorst en tegen de dynastieën. De meeste literatoren grijpen dan ook niet de pen om de stadhouders te bejubelen, maar dragen hun werk op aan stedelijke of statelijke overheden. Eerder zagen we al dat sommige letterkundigen in de achttiende eeuw met een jaloerse blik naar andere landen kijken, waar geen gebrek is aan grootschalig vorstelijk mecenaat. Alhoewel de stadhouders al sinds lang een belangrijke plaats innemen in het bestuur van de Republiek, is hun positie nooit onomstreden. Dat blijkt ook in de achttiende eeuw, waarvan praktisch de hele eerste helft bekendstaat als het Tweede Stadhouderloze Tijdperk (1702-1747). Na de dood van de kinderloze Willem iii, in 1702, besluiten de meeste gewesten immers het nog een keer zonder stadhouder te doen. De dynastieke continuïteit wordt ondertussen gegarandeerd door een andere tak van de Oranjefamilie. Die behoudt de functie van stadhouder in Friesland en (met een korte onderbreking) in Groningen. Deze tak is het die voor een opvolger zorgt: Willem iv. Wanneer in 1747 paniek uitbreekt over de militaire successen die Frankrijk, in het kader van de Oostenrijkse Successieoorlog, in de Nederlanden boekt, wordt deze Willem aangesteld als de stadhouder van alle gewesten van de Republiek. Een stadhouder is geen koning, maar in de achttiende eeuw begint zijn status wel een koninklijk tintje te krijgen. Willem iii was behalve stadhouder ook koning van Engeland. De familie behoort tot de hoogste rang van de Europese adel. Dat geeft de erfopvolger het recht de titel van ‘Prins’ te dragen. Niet alleen Willem iii, gehuwd met Mary Stuart, maar ook latere leden van de familie arrangeren een huwelijk met een koninklijke echtgenote of echtgenoot. Willem iv trouwt met Anna van Hannover, de dochter van de Engelse koning George ii, en Willem v met Wilhelmina van Pruisen, het nichtje van Frederik de Grote en de zus van diens opvolger Frederik Willem ii van Pruisen. Bovendien wordt het stadhouderschap in 1747 erfelijk gemaakt. Daarmee blijft deze hoogste functie van het land in het vervolg voor de familie behouden. De ‘erfstadhouder’ krijgt niet de titel van koning, maar zijn status en prestige komen er nu wel heel dicht bij in de buurt. |
|