Hy doet profijt // Die niet bedijt.
MYn's oordeels can verlooren arbeyd vordeel geven
Gelijck Penelope getuyght in't Webben weven.
Het Minnen is vergeefs, indien men langen tijd
Het Meysje bidden moet, alwaer men niet bedijd.
Ey! Vryers steurt u niet, al hebt ghy langh geloopen:
Beter gelegentheyd, doet dickwils beter hoopen.
Slaet u de eerste af, de tweede neemt u aen;
Soo't tweede beter is, wat ken u d'eerste schaen.
MOeyelyck schijnt het, ofte 't is in der daet so, wanneer een Minnaer hoop en liefde tot een Dochter gestelt heeft, na langhen arbeyd tot sijn voornemen niet comende, nochte gheen kans tot sodanige vervord'ring siende, ken lichtelijc een hulp voor sodanigh verdriet ofte moeyelijckheyd verkrygen. Ick neem dat hy bemint op hoop van een goedt Heylick te doen, dat is Geld en goed, want dat werdt hedensdaeghs een goed Heylic genoemt, sijn hoop falieert hem: hy komt tot minder middelen, alwaer sijn Liefde met wederliefde beloont werd; So hy met een oprecht gemoet in Gode vertrout hy heeft alreede Medecijn voor sijn quelling: aengesien dat hem de Heer met minder heeft willen vermeerderen ende met meerder tot een beter Heylick doen gheraecken; wel-verstaende heeft hy minder Goed, hy verkryght licht meerder Deught; heeft hy een goed genoegen, door de deught, ende aen de persoon, hy doet beter. Ofte contrary: hoe dickwils ghebeurt het dat een Vryer van zyn's gelijcken afgeslaghen werd, daer hy veel moeyten om ghedaen heeft, ende nochtans behouden arbeyd (so wel als verlooren) gewrocht heeft: Ten aensien dat hem het geluck daer na tot hoogher voert, ende somtyds ongelijck meer als met de voorgaende doet bekomen.
MEN noemt dickwils een Heylick goed
Alleen om snoode overvloed.
Ghy die van sulck gevoelen bint,
Ghy komt wel dickwils daer ghy't vint;
Want segghen dat en doet gheen baet,
Ghy wilt het proeven metter daet;
En als men 't wel bedencken sou,
Dan komter al te laet berou.