Pampiere wereld(1681)–Jan Harmensz. Krul– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Eylaes! wat is de zoete minne] Stem: Hoe leg ik hier in, &c. EYlaes! wat is de zoete minne, Doch anders als een slaverny, En woeste doolhof voor de zinnen, Hoe komt de minne doch in my? Wat mach ik aen mijn zelven vragen? Haer schoonheyd doet my liefde dragen. II. Ik min de deugd in schoone leden, Dit is de oorzaek van mijn quel; Ik treur in duyzend treurig heden, Wanneer ik my voor oogen stel, De oogjes die met lodder lonken, Mijn jufvrous schoonigheyd bepronken. III. Als ik aenzie haer schoone wangen, Waer op twee roode Roosjes staen; Gekrulde lokies overhangen, Zoo prikkeld my de liefde aen; Ia doet mijn oogen traentjes vlieten, Om deze schoonheyd te genieten. IV. Maer ach! maer ach! 't schijnt al verlooren, Mijn trouwe liefde leyd als dood; Mijn zieltjen had haer uytverkoren; Maer ach! de keur brengt my in nood; Ia doet my strijen men mijn zinnen, Mits ik u niet en mach beminnen. V. Mach ik mijn Iuffrouw niet verwerven, En is haer schoonheyd niet voor mijn? Zoo wensch ik door de liefd te sterven, In liefdens alder wreedste pijn, Wil zy haer gunst aen my niet geven, Zoo lust my langer niet te leven. VI. Iufvrouw mijn Trouw zal ik doen blijken, Ten eynde van mijn droeve dood; Ik zal in liefde niet beswijken, Al is de wangunst noch zoo groot; Die my van u zoekt af te leyen; Wat God voegt zal geen mensche scheyen. Vorige Volgende