[Almogende Godin]
Stem: L'Avignone.
Uwlipjens zijn't voedzel van mijn trouwe min,
Ach! Rozemond,, ik die my vond,
In 't binnenst van mijn ziel gewond;
Het hert,, tot smert, mijn ziele werd,
Met hoop gepeyd,, van zoetigheyd,
Die op uw lieve lipjes leyd.
In schoonheyd zoo schoon als uwe lipjes zijn?
Waer is 'er roos,, zoo hoog van bloos,
Die ik voor uwe lipjes koos?
'k Zeg lipjes,, wiens tipjes,
Ik houw,, Me-vrouw, met Hemels douw,
Gesproeytte zijn,, waer meêgy mijn,
Kunt laven in mijn droeve pijn.
Te zuygen, van uw korale lipjes af,
De nectar vloed,, die mijn gemoed,
Alleenig door gedachten voed;
Gedachten,, wiens krachten,
Godin,, mijn zin, voên in de min;
Als ik a enzie,, uw lipjens, die
Ik liefdens dienst ten offer bie.
Al woud lupijn zijn troon,
My geven; om daer te varen met'er woon;
En noch daer by,, zijn heerschappy,
Ook overgeven woud aen my;
'k Zoud vlieden,, 't gebieden,
Veel eer,, en meer, naer u begeer,
Mijn Afgodin,, in zoete min,
V dienen met mijn hert en zin.
Ter wereld is geen zoeter zoet,
Als 't geen de zoete liefde voed;
Wat penne heeft 'er oyt beschreven,
De zoetheyd die de liefd kan geven?
Die 't wil bestaen acht ik verblind,
Mits liefde alle ding verwint,
|
|