Hoe nauw men 't sluyt,, het breekt 'er uyt.
XEnophon verhaelt dat men niet kan besteden,
In zoeter vreugd den tijd, als in Liefds bezigheden;
En dat het waerlijk schijnt, Pyramvs blijken deed,
VVanneer by Thisbe quam 's nachts vryen door de spleet,
Van een geborsten muer; i wonderlijke zake!
VVat is Liefds oeffening een aengenaem vermaken;
Geen dwang beneemt haer bracht, geen kracht beneemt haer zoet,
Geen vreugd geeft zulken zoet, als wel de Liefde daer.
't GEen XENOPHON verhaelt getuygen ons de dagelijkze werken, hoe dat 'er niet zoeter als Liefde is, niet kortswijliges als in Liefde oeffening bezich te zijn; de zekerheyd van dien bewijzen ons veele, die haer in zoodanige handel oeffenen; wederom, hoe verdrietig, en moeyelijk dat het is in zoodanige oeffeninge belet te werden, kunnen die gene wel af meet en die zulx wedervaren is; niet te min, de Liefde is van zoodanige krachten; dat zy, zoo het oude spreek-word getuygt, alles overwint; 't werd bevonden, dat 'er niet en is dat Liefde te boven gaet; daer de Liefd oprecht is, zal zy om geen rijkdommen belet, om geen strafheyd verhindert, om geen Dood gescheyden werden; zomme Liefde blijft onverandelijk, daer haer wortel in een oprecht hert, en trouw gemoed gegrond staet; daer en is niet op aerde dat listiger is als Liefde; niet getrouwer als Liefde; niet zoeter als Liefde; zulks dat met deze drie de Liefde verzeld zijnde niet mooglijken is van yemand overwonnen te werden; want Liefde is 't al; 't is al Liefde; Liefde is 't begin, het midden, en het eynde van alle dingen; vermits door Liefde, en uyt Liefde, alle dingen haer begin, en voortgank, en eynde zijn krijgende.
HEt is vergeefs wanneer uw Kind,
U Dochter werd gevrijd, gemind;
Wanneer haer Liefde werd betoond,
Die zy met weder Liefde loond;
't Is al vergeefs, indien zy held,
Na 't geen een Maegd te vrede steld;
Of Vader, Moeder, Vriend, oft Maeg,
Haer bidden, smeeken alle daeg,
Of drey gen, met een wreede straf,
Haer hert, en zin te trekken af,
Van dien, op wien haer Liefde leyd,
Door trouwe Liefds genegentheyd;
't Is al vergeefs, wat datje doet,
Geen straf zoo straf, Liefd vind meer zoet.
|
|