Pampiere wereld(1681)–Jan Harmensz. Krul– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Gebed om een oprecht geloof. O Gy Almachtig God! die Hemel ende aerde; Die alles hebt verleend zijn eygenschap en waerde; Den mensch door uwe macht, en na u eygen beeld, Hebt gy ter zaligheyd geschapen en geteeld; Den mensch ter zaligheyd, O Heer! van u verkoren, Die had de zaligheyd vernietigt en verloren; Het geen veroorzaekt wierd door eene zond alleen, Als Adam u gebod, ô Heer! had overtreên. O Heer! gy die als doen den mensch woud openbaren, Hoe schrikkelijk dat u de zonden tegen waren; O Heer! gy die als doen deed blijken dat de zond U zelver heeft gesmert, u zelver heeft gewond; Oft beter, zoo mishaegd, dat gy uw uytverkoren, Om eene zond alleen den dood hebt aengeboren; Den dood, een aerdsche dood, die tot het leven leyd, Een dood, die oft ons neemt, oft geeft de zaligheyd, Na dat de menschen haer in het geloove dragen, Dies tragt ik God den Heer in wel doen te behagen; Ik bid u, goede God! stort in mijn geest die kracht, Dat ik het wel doen in een goed geloof betracht. [pagina 149] [p. 149] Drievuldig eenig God, een in Drievuldig wezen! Gy die ons het geloof geboden hebt voor dezen; Gy die ons het geloof op heden noch gebied, 't Geloof! waer door de geest u Zoone Christum ziet, Geleden, en gekruyst met zoo veel diepe wonden, Alleen om onze schuld, alleen om onze zonden; Wiens leven op der aerd vol lijden is geweest; Wiens lijden dat mijn ziel van alle smert geneest, Indien ik lijd met God die om my heeft geleden, Indien ik strijd met hem die om my heeft gestreden. O Christe! die aen my door uwe lijden leerd, Dat gy, by mijn geloof, het lijden ook begeerd, Gelooven, dat gy zijt gestorven en verrezen, Op dat de zonde moet in my gestorven wezen; O! leering aen mijn ziel, gy die my kennis doet, Hoedanig mijn geloof in Christum wezen moet; Wiens dood my zy een les om 't recht geloof te erven, Wiens dood leerd mijn geloof de zonden te versterven; En u verrijzenis, ô Christe! leerd aen mijn, Hoe door 't geloof mije ziel moet reyn en zuyver zijn. O! geef my dat geloof, dat ik eens zal verschijnen, Het zy tot 's Hemels vreugd, het zy tot helsche pijnen; O! geef my dat geloof, dat Christi dierbaer bloed, De smetten na de ziel inwendig wasschen moet; Dat my dat Hemelsch brood, in mijn geloof bevrye; En van dien Helschen dood, en van dat eeuwiglyen; Gun, dat ik mijn geloof, ô Heer! beleef met deugd, Op dat ik eeuwig leef met u in 's Hemels vreugd. Vorige Volgende