Voor-reden.
ALzoo, waerdige Lezer, in voorige Eeuwen de wereld is verzien geweest met wijze, en wel geleerde Philosophen, welker wijfheyd het allerwijste heeft gemist, en wier geleerdheyd niet heeft kunnen leeren de noodwendige en oprechte kennis van de ware Godzaaligheyd der Zielen.
Den Philosooph Estilphones stelde de zaligheyd in groote macht en rijkdommen des Werelds; Semenides hield de zoodanigen zalig, dewelke van de Menschen begeert, en gelieft werden; Architas stelde de zaligheyd in gewinninge der geslachten; Chrysippus in oprechtinge van heerlijke en uytstekende gebouwselen; Sophocles stelde de zaligheyd daer in, dat yemand een Soon hadde tot zijn Erfgenaem; Phalemon stelde de zaligheyd in welsprekentheyd; Themistocles, dat yemand van Edelen aenzienelijk geslachte voort quam: Aristides, in veel schatten, en overvloedige goederen; Euripides stelde de zalighd in Schoone Vrouwen.
O wijzen, zonder wijsheyd! door gebrek van ware kennis; deze al te zamen geven my niet zoo grooten oorzaek van verwondering, als wel doen de wijzen en geleerden van onzen tijd, welker geesten, naer der Zielen, verlicht zijn met de ware kennisse van de oprechte zaligheyd; geloovende in den waerachtigen God; zijnen Eenigen Zone Christum; en Heyligmakinge des H. Geests; dit niet tegen-staende, zijn al meerendeels van het gevoelen der voriger Philosophen.
Wie is 'er onder 't Christendom, dit met Estilpone niet en zoekt de rijkdommen en overvloedige schatten des werelds? en dat in zulker voegen, als of de zaligheyd daer in gelegen waer; daer nochtans de Allerwijste de zelfde zegt te wezen ydelheyd der ydelheden; wie is 'er nu ter wereld die zich niet en bevlijtigt, na deleeringe Semenidis, om geacht en begeert te zijn by alle menschen? namentlijck by de Grooten; wie is 'er, die met Architas niet en arbeyd om winning der geslachten? wie is 'er die, na de leeringe van Chrysippus, niet en zoekt uyt te munten in uytstekende gebouwzelen van huyzinge? wie is 'er, die nu niet en tracht, na de leeringe Sophoclis, om zijn Zonen machtige erven na telaten? wie is 'er, die niet aen en neemt alle moeyelijke oeffeninge, na deleeringe, van Phalemon, om de eer van welsprekentheyd te verkrijgen? wie is 'er, die zich niet en beroemt, na de leeringe Thmistoclis, te zijn van een aenzienelijk en hoog geslacht gebooren? wie is 'er, die zich zelfs niet en belast, ja gebrekkelijkheden lijden wil, om, na de leeringe Aristidis, overvloedige goederen by een te rapen? wie is 'er ô Euripides! die, zoo gy nu in onzen tijd waert, gy niet enzoud bevinden uwen navolger te wezen? siende onze tijden swanger van al deze misslagen, waerdige Lezer, heb ik uw E. deze werken, onder den naem van Pampiere VVereld, ofte VVereldsche oeffeninge, willen voor stellen; en door het eerste deel, verscheyde diergelijke aenwijzen, niet om die te volgen, maer te leeren kennen, en wel kennende, haer te mijden, om alzoo de verderffenisse der zielen, door haer komende, niet deelachtig te mogen werden; dies wy uw E. in deze Pampiere VVereld, deze wereldsche ydelheden voor oogen stellen, met zoodanige oeffeninge, als ik heb kunnen
vinden bequaem te zijn, om haer bedriegelijkheden af te keeren; waer toe ik den Lezer, boven alle de anderen, het eerste deel wil aen prijzen, om de lusten te oeffenen in nutte en noodwendige oeffeningen hier ter Wereld.
Het tweede, aengaende de minnende lonkheyd, vertoont de misbruyken der zelviger, met aenwijzinge van hedendaegsche swarigheden, uyt dien ontstaen; ziende, onder onze lonkheyd, weynig herten zonder Minne; weynig Minne zonder misbruyk, heb ik, door wereldsche ervarenisse, veele van dien in deze Pampiere VVereld voor gesteld, op dat de min plegen de longe-lieden, haerin dezen oeffenende, zouden mogenhare fael-grepen, met vermakelijkheden leeren mijden.