| |
| |
| |
18 Over de Odyssee van Boutens - II: Nijhoff
Martinus Nijhoff, ‘Boutens vertaling van de
Odyssee’, in: Groot-Nederland XXXVI, 1938, 1,
pp. 401-415.
Martinus Nijhoff (1894-1953) uit zich beduidend kritischer over de Odyssee van Boutens dan Ter Braak. Als vertaalcriticus is hij
ook op z'n best als hij Boutens' vertaling van de Odyssee
bespreekt. Hij combineert de internationale geschiedenis van de hexameter en de
ontwikkeling van de Griekse literatuur met de vertaalgeschiedenis van de
Nederlandse Homerussen. Na Siegenbeek (1807) en diens alexandrijnen gebaseerd op
de bewerking van Pope, volgde (grofweg) Vosmaer (1889), die van Homerus
‘een dreun’ maakt: het zijn ‘toppen met niets
dan luchtledig ertussen’. Nijhoff meent een onderscheid te moeten
maken tussen herscheppers (tot wie hij ook Aegidius Timmerman rekent) en de
scheppers, zij die eindeloze aandacht geven aan de middelen waarmee Homerus zijn
verhaal vertelde. Nijhoff telt er twee, Coornhert en Boutens, die met hun
vertaling een ‘taalmonument’ wilden maken en pretendeerden
bij te dragen aan de autochtone literatuur. ‘Onze taal niet alleen,
maar ook onze letterkunde, verkeren in een staat van voortdurende aanmaak. Daar
is niets tegen, maar het biedt meer kans aan het kleine dan aan het
grote,’ zegt Nijhoff, als hij zich over de door Boutens gebruikte
versvorm buigt. Vosmaer wordt verbeterd, maar Nijhoffs slaat wel uitgebreid aan
het tellen, merkt op dat Boutens' regels ‘langer, onrustiger en
onregelmatiger’ worden, hetgeen te wijten is aan een ‘te
grote hoeveelheid woorden’ en ‘meer dactyli’.
‘Gejaagder’ wordt het allemaal en
‘driftiger’. En dat komt ook omdat de structuur van het
vers losser geworden is door het niet aanhouden van de Homerische cesuur.
Nijhoff lijkt het in feite een rommeltje te vinden.
[...] Ik wijs er slechts in het voorbijgaan op, dat in 1807, in de woelige tijd
van Napoleon, Siegenbeek een ‘Proeve van een dichterlijke vertaling
van de Ilias’ ondernam. Het is meer een vereenvoudiging van Popes
bewerking, dan een weergave van Homerus. Merkwaardig is, in Siegen- | |
| |
beeks inleiding, zijn argument waarom hij de alexandrijn boven de hexameter
verkozen heeft. Het kiezen van een afwijkende versvorm, zegt hij, stelde hem in
staat zekere aanstotelijke passages, voor woordelijke vertolking minder
geschikt, ongemerkt achterwege te kunnen laten. De hexameter, zegt hij met
sancta simplicitas en met een verwijzing naar Voss in Duitsland, ware hem zeker
gemakkelijker gevallen dan de alexandrijn, maar hij lag ons volk minder in het
oor, en zo had bij de moeilijker versvorm zich opgelegd, om Homerus voor
impopulariteit te vrijwaren. Van Siegenbeek naar Vosmaer is een grote stap. Het
is de stap van de simplicitas naar de pietas. Van Vosmaer naar Boutens is een
grote stap. Het is de stap van de reproduktie naar de poging tot schepping.
Ik zeg met opzet ‘schepping’, en niet, ook al geldt het een
bewerking, herschepping. Livius Andronicus, die tijdens de rampjaren van de
Tweede Punische oorlog Homerus vertaalde in archaistisch Latijn, Vosmaer,
Timmerman, zijn herscheppers. Zij reproduceren de inhoud, zij bekommeren zich
minder om de vorm en de middelen waarmee. Als het accent van een Nederlands
woord maar terechtkomt waar in het Grieks een syllabe met heffing staat, is
Vosmaer tevreden. Hij maakt een dreun, het worden toppen met niets dan
luchtledig ertussen. Vosmaers vertaling bezit alle kwaliteiten van een sprekende
foto. Het zegt meer, naarmate men het origineel beter kent. Vosmaer en
Burgersdijk zijn schitterende fotografen, ik wil hun verdiensten geenszins
onderschatten ten opzichte van de cultuurverspreiding, maar hun werk is en
blijft een procédé, het leeft niet tot in ieder woord van
iedere regel, het is, kort en goed, geen taalmonument. Hier begint het werk
eerst voor wie in wezen een schepper is. De inhoud van Homerus acht hij gegeven,
maar zijn eindeloze aandacht geldt de middelen waarmee. Niet het wat maar het
hoe. De geheimzinnige hexameter in het Nederlands te doen klinken, acht de
scheppende vertaler van evengroot belang als het volgen van Odysseus'
zwerftochten. Niet als de Homerische voorstelling, hoe dan ook, tot ons
doordringt, neen, eerst als Homerus direct in onze taal spreekt, staat hij in
ons midden. Ziehier de opgaaf die scheppers als Coornhert en Boutens zich
stelden.
Tenzij de geruchten juist zijn dat Leopold omvangrijke fragmenten van een
Homerus-vertaling in handschrift heeft nagelaten, heeft niemand van Boutens'
formaat als dichter zich sedert Coornhert met een van dichterlijke beginselen
uitgaande weergave van Homerus beziggehouden. Boutens stond, afgezien van de
speciale moeilijkheden die de hexameter op- | |
| |
levert, voor het enorm
gemis, dat onze poëzie sedert de Renaissance geen
poëtische vorm aanwijst voor epische stijl. Heeft Vondel waarlijk
alleen om buiten-dichterlijke scrupules zijn heldendicht
‘Constantijn’ opgegeven? Ieder onbevooroordeelde zal
moeten erkennen, dat Vondels prozavertaling van Vergilius te verkiezen is boven
zijn niet anders dan stuntelig te noemen bewerking in alexandrijnen. Ieder
Nederlands dichter, die in dichtvorm een werk van enige omvang onderneemt, is
nog steeds een pionier en voelt zich zodanig. Het is nog altijd het buitenlands
model dat voor het Nederlands werk de versvorm beslist, of het nu Keats is voor
Kloos of Gorter, Du Bartas voor Vondel, of Italianen voor Hooft en Perk. In onze
eigen taal ligt niets gereed. Onze taal niet alleen, maar ook onze letterkunde,
verkeren in een staat van voortdurende aanmaak. Daar is niets tegen, maar het
biedt meer kans aan het kleine dan aan het grote.
Ik vermeldde reeds hoe Coornhert zijn bewerking van vormscheppende betekenis
achtte, hoe hij ook in zijn taal naar een bevrijding zocht van geijkte wetten,
waarheen Siegenbeek uit onverstand terugsloop. Boutens sluit terstond bij
Coornhert aan. Hij eist vrijheid voor zich op, ook in zijn taal, terwille van de
hexameter, om Homerus' stem in het Nederlands te horen. Ging bij Coornhert de
oorlog om lettergrepen, bij Boutens gaat de oorlog om woordverband en syntaxis.
Gij behoeft slechts twee regels van Boutens' vertaling te lezen, om u al
minstens tweemaal verbaasd te hebben over een ongebruikelijke wending, een
vreemde inversie, een al te gemeenzame spreekwoordelijke woordkoppeling, en
dergelijke schijnbaar onbeholpen eigengerechtigde woordverbindingen. Is Boutens
dan toch, al lijkt hij in ander opzicht juist een reactie op de Nieuwe Gids,
meer woordartiest dan taalkunstenaar? Neen, minder dan ooit is hij hier
woordartiest. Gij bemerkt dit terstond als gij er acht op slaat, hoe
traditioneel hij de Homerische epitheta heeft weergegeven. Boutens poogt zelfs
niet origineel te zijn bij de ‘heloogige Athene’ en
‘roosvingerige Eoos’. En hij heeft gelijk, voor raadsels
te schromen, waar zelfs Homerus ontzag voor gehad heeft en zich bij de
overlevering neer heeft gelegd. Boutens' doel was dat van een taalkunstenaar.
Zijn doel was de Nederlandse zinsbouw totaal te ontbinden en dan weer steentje
voor steentje op te bouwen volgens het schema van de hexameter. Zijn aandacht
gold niet de toppen, als bij Vosmaer, maar de ononderbroken deining daartussen.
De gebroken syntaxis, zo hoopt hij, houdt het oor in spanning; de lezer zoekt
steun; maar eerst als hij voorleest en zich aan de | |
| |
taalwendingen
prijsgeeft, vindt hij houvast aan de langzamerhand tastbaarder wordende maatgang
van de hexameter. Hij hoeft geen andere moeite te doen dan met normale accenten
proza te lezen. De hexameter zorgt voor zichzelf en vangt de stem telkens op.
Het is als een man die over ondergedompelde stenen een stroom oversteekt.
[...] De vraag is wat er in een taal als de onze, zoveel armer in verbuiging dan
zelfs de Griekse, nog aan woordverband overblijft als men de syntaxis ontwricht.
Ik hoop, zegt Boutens, dat er niets overblijft dan stromende spraak, en dat
tussen en onder die stromende vloed de maatgang opduikt van de hexameter. Het is
niet duidelijker te zeggen dan Boutens het in zijn inleiding doet. Daar staat:
‘Hoe vaker men de gezangen van Homeros nabeleeft, des te duidelijker
wordt het dat deze... den duurzamen adem... voor altijd behouden bij de genade
van den onsterfelijken rhythmos van den hexameter. Als het eeuwig terugkeerend
dagelijks eenerlei des levens geen oogenblik aan zichzelf gelijk blijft en
voortdurend in afwisselende geheimzinnigheid zich vernieuwt, zoo rijzen en dalen
in hun opklinken en verruischen de eindeloos doorgaande verzen, altijd eender,
altijd anders. Daar bestaat dus, naast machteloosheid, weinig aanleiding om
Homeros' gedichten los te vertalen van hun oorspronkelijken
maatgang.’
Dit tegen bewerkers als Chapman en Pope, die, via Homerus, zestiende-eeuwse stijl
en achttiende-eeuwse zwier tot uiting brachten en Homerus onder hun
poëzie bedolven. Ook, meen ik, tegen Vosmaer, die tegenover het
schema van de hexameter de speling der Griekse woordaccenten veronachtzaamde, en
zodoende van het ritme een dreun maakte. Maar thans tegen mindere goden:
‘Nog grooter verraad ondertusschen’ - gaat Boutens voort -
‘aan inhoud en hexameter tegelijk lijkt men mij te plegen door van
den Hollandschen lezer te vergen dat hij eerst het hem vreemde schema van den
hexameter uit het hoofd zal leeren en, daarmee gewapend, pogen een metrisch
loopje te nemen door wilkeurige Hollandsche klankenreeksen die met geen enkelen
vasten dwang hem binden en steunen. Het eenige wat overblijft, is het scheppen
van een Hollandschen hexameter, een vers dat den gevoeligen lezer meeneemt naar
en in den rhythmos van het oorspronkelijke.’
U hoort de bedoeling. De lezer moet passief zijn, gevoelig, ongewapend. Hij moet
zich toevertrouwen aan de dieper taal die onder de ont- | |
| |
bonden
constructie van het Nederlands tevoorschijn zal komen. Hij moet vertrouwen dat
deze dieper taal de constructie kan gaan bezitten van de hexameter. De taak van
de vertaler is dubbel zwaar. Zowel ontbinden volgens het éne, als
weer verbinden volgens het andere schema. Boutens is zich die opgaaf ten volle
bewust.
‘Vrijheid van beweging’, - vervolgt hij zijn beschouwing -
‘blijft den overzetter toch alleszins gewaarborgd. Het volledig
voorbeeld van dergelijke vrije gebondenheid heeft reeds Homeros zelf ons
gegeven. Er is geen wet, ook op metrisch gebied niet, die niet telkens
weêr zich op schoonere wijze laat verbreken dan volgen, en wie zich
uitsluitend zoo bezondigt, blijkt altijd weêr in het eind de eenige
te zijn geweest, die de wet in haar onschendbaarheid begrepen heeft.’
- Zo besluit Boutens de uiteenzetting van zijn standpunt. In een kort en
aangrijpend slotwoord herdenkt hij zijn leerlingen.
‘Het neêrschrijven, als ouder man, van deze bewerking der
Odyssee heeft mij evenzeer oneindig verblijd als bedroefd. Ik heb dit werk
gedaan in de volgave herinnering aan de doorlopende schoonheidsontroering die ik
bij het lezen dezer gedichten met zoovele jongeren in jaren gedurende een lang
leven heb mogen deelen. Het werd een plichtsbetrachting doordringend bitter en
zoet als de smaak van het leven zelf.’ - En hij eindigt met dank te
brengen aan de uitgevers ‘wier belangstellende medewerking het
mogelijk heeft gemaakt, dit boek in zoo uitnemenden vorm voor zoo geringen prijs
aan het Nederlandsche volk te schenken.’
Het is niet mijn bedoeling om ondankbaar te zijn voor dit geschenk van
‘Homerus' Odyssee in Nederlandsche hexameters
overgebracht’. Ik wil niets liever dan alle syntactische kwesties
terzijde laten. Als dichter en als filoloog voel ik Boutens als een meerdere.
Wie zal uitmaken, of wij niet over een eeuw of wat ‘zo hij
sprak’ zullen zeggen inplaats van ‘zo sprak
hij’? Ook het Engels heeft sedert Shakespeare dergelijke
veranderingen ondergaan.
Ik stel slechts één vraag die ik verantwoorden kan. In
hoeverre stemt deze Nederlandsche hexameter met de Grieksche overeen? Met andere
woorden: waar is Boutens, die de Nederlandse woordschikking terwille van het
Griekse schema verbrak, niettemin van het Griekse schema afgeweken? Mijn
antwoord zal tot de merkwaardige conclusie leiden, dat juist waar hij het
Griekse schema eerbiedigde, - en dit is slechts met één
derde zijner verzen het geval -, ook het Nederlands intact is gebleven.
| |
| |
Ik herinner nog even aan de woorden van Boutens: ‘Er is geen wet, ook
op metrisch gebied niet, die niet telkens weer zich op schoonere wijze laat
verbreken dan volgen.’ Mijn stelling is, dat de Homerische metriek
een uitzondering maakt en dat haar wetten zich schoner laten volgen dan
verbreken. Boutens verstrekt zichzelf een vrijbrief om ‘op schoonere
wijze’ te mogen zondigen. Maar dit is het lyrische standpunt,
waartegenover Perks woord ‘de ware vrijheid luistert naar de
wetten’ het episch standpunt vertegenwoordigt. In Homerus' wereld
bestaat geen zonde, ook op metrisch gebied niet. Elke overtreding berokkent
schoonheidsverlies, en hiermee verdwijnt men uit die wereld. Gehoor is daar
hetzelfde als gehoorzaamheid.
[...] Ik was zeer sceptisch gestemd ten opzichte van de hexameter in het
Nederlands, maar Boutens' arbeid heeft mij in de mogelijkheid voor het eerst
doen geloven - mits men de griekse wetten gehoorzaamt.
Boutens' vertaling heeft mij doen beseffen, dat de beste lezer de argeloze zijn
mag, maar dat een vertaler van Homerus' verzen niettemin tot de tanden gewapend
moet zijn. Het zijn metalen woorden, waarmee hij moet werken, sterk, buigzaam,
en even voortreffelijk vervaardigd, als elk ander handwerk dat Homerus bezingt.
[...]
Mijn meerdere moge mij deze opmerkingen ten goede houden. Evenals hij ben ik
verlangend naar een epische vorm voor Nederlandse verzen. Ik deel zijn verering
voor het Griekse licht, het wonder der mensheid. Wij blijven leerlingen. Alles
wat er echter toe bijdraagt, problemen van deze aard aan de orde te stellen,
hetzij op scheppende wijze, zoals Boutens gedaan heeft, hetzij slechts kritisch,
zoals ik hier getracht heb, kan niet opmerkzaam genoeg ontvangen worden. Want
deze problemen bevatten het geheim waarvoor wij schrijvers nu eenmaal leven.
|
|