| |
| |
| |
19 Een poging tot vertaalmetafysica
Dr. A Weijnen, De kunst van het vertalen
(beginselleer). Tilburg: W. Bergmans. 1946 (fragmenten)
A.A. Weijnen (*1909) kreeg voornamelijk bekendheid als dialectoloog en
variatietaalkundige en heeft een enorm oeuvre op die gebieden opgebouwd. Het
grootste deel van zijn loopbaan was hij hoogleraar te Leiden. De
kunst van het vertalen lijkt een typisch oorlogsproduct te zijn: er
ligt een zeer uitgebreide literatuurstudie aan ten grondslag. Het boek verscheen
voor het eerst in 1946, een jaar later volgde een tweede druk. Het is de eerste
moderne monografie over het onderwerp. Weijnen put uit vele bronnen uit vele
periodes om tot een soort historisch gegrondveste metafysica van het vertalen te
komen.
| |
Hoofdstuk IV Eisen aan vertaling te stellen.
‘So treu wie möglich, so frei wie
nötig’ Cauer.
‘By general consent, though not by universal practice,
the prime merit of a translation proper is Faithfulness, and he is the best
translator whose work is nearest to its original’. Postgate.
Wij moeten thans in concreto nagaan, aan welke voorwaarden een goede
vertaling dient te voldoen. Cauer, die dit vraagstuk ook onder ogen zag,
kwam op een gegeven ogenblik tot de conclusie dat een vertaler met twee
eisen rekening had te houden[:] goede verzorging van de taal waarin hij
schreef - omdat een in slechte taal geschreven werk het gemoed niet | |
| |
weet te ontroeren - en behoud van het karakteristieke van de
schrijver. Hij kende aan beide eisen gelijke rechten toe en moest toen tot
de erkenning komen dat deze twee eisen onmogelijk geheel met elkander in
overeenstemming te brengen waren en dat er geen volstrekte regels
geformuleerd konden worden, volgens welke bepaald werd in hoeverre men aan
de aanspraken die van de verschillende kanten gemaakt worden, tegemoet zou
moeten komen.[...]
Wij kunnen Cauers bewijsvoering niet volledig overnemen; immers voor ons
neemt de verzorging van om het kort te zeggen: de tweede taal, slechts een
secundaire plaats in, maar met zijn conclusie zijn wij het wel eens, want
het is niet altijd uit te maken welke der vele eigenaardigheden van een te
vertalen tekst, die toch niet alle gelijkelijk tot hun recht kunnen komen,
praevalentie hebben. Voor afdoende regeling schiet de theorie te kort, vaste
wetten zijn daar niet te geven. Dit houdt echter natuurlijk niet in, dat men
van het vertalen geheel zou moeten afzien. Dan zou ook kunst geen
bestaansrecht hebben. Artistieke werkzaamheid toch heeft zijn eigenlijke
kracht in het irrationele. Dat nu geldt in zekere zin ook voor het vertalen.
Maar al is zodoende de eindbeslissing aan het verstand onttrokken, toch
hoeft daarom de willekeur nog geen victorie te kraaien. Des te fijner zullen
de nuances zijn, waartussen de vertaler kiezen kan, naarmate door verstandig
overleg de beslissing zorgvuldiger voorbereid is.
Wij beginnen met de behandeling van enkele eisen die aan het origineel en aan
de psyche van de vertaler gesteld dienen te worden om daarna aan de hand van
onze conclusie uit het vorig hoofdstuk de kwaliteiten der vertaling zelf
vast te stellen.
| |
Eisen ten aanzien van het origineel en de psyche van de
vertaler.
Het spreekt vanzelf dat de te vertalen tekst goed en belangrijk moet
zijn.[...] Want al mogen wij ons hier niet
beroepen op de uitspraak, dat een goede boom geen slechte vruchten kan
voortbrengen, het omgekeerde, dat een slechte boom geen goede vruchten
oplevert, is zeker waar.
Vervolgens moet de vertaler zelf gelijk Baudelaire hebben l'amour de la
perfection.[...] En niet minder, vanwege het
reproductieve karakter van zijn kunst, een verregaande acribie. Ook moet
hij beschikken over een fijne psychologische zin. Wij zagen dat bijv.
naar aanleiding van het | |
| |
gedichtje Brüder van Lersch. Voorts wijs ik in dit verband op
het bekende gezegde van de Romeinse hoofdman:
άλλα
μóvov
είπέ
λóγω (Latijn: sed tantum dic
verbo), dat steeds vertaald wordt als: maar spreek slechts een woord
(soms zelfs met een dwaas accent op één), terwijl
- zoals P.C. de Brouwer eens opmerkte - de kennelijke betekenis is: zeg
het maar met een woord. Zo groot was het geloof van de centurio dat hij
er van overtuigd was dat Christus niets anders hoefde te doen dan het de
natuur bedwingende woord uit te spreken.
Verder dient de vertaler te bezitten een goede kennis van de taal,
waaruit hij vertaalt,[...] van het specifieke
taaleigen en de typische stijl van de dichter[...]
en van de realia die in het te vertalen werk voorkomen. De eis dat hij
goed vertrouwd moet zijn met de taal waaruit hij vertaalt, moge heel
natuurlijk zijn, overbodig is hij zeker niet, wanneer men ziet, wat soms
nog bij vertalers aan deze kennis ontbreekt. Vanzelfsprekend schakelen
wij de fouten die in de school- en examenvertalingen voorkomen[...] uit: deze vertalingen hebben immers ook niet
de pretentie van gepubliceerd te worden. Tot zelfs door de grootmeesters
van de kunst wordt hier gezondigd. Mej. dr. I.G.M. Gerhardt wijst in
haar dissertatie op verschillende fouten bij ervaren vertalers.[...] Soms zijn het subtiele, voor leken al heel
moeilijk te achterhalen nuances. De titel van Lucretius' werk: De rerum natura mag volgens mej. Gerhardt niet
vertaald worden: ‘Over het wezen der dingen’ maar
betekent ‘De natuur en haar vormen’. De vertaling
van prof. Slijpen in het Donum Natalicium Schrijnen
‘over de wording der dingen’ wordt door haar dan
ook afgekeurd omdat in de term res de dingen der
natuur, maar niet alle zijnde dingen op de voorgrond
treden.[...] W. van Doorn, Vertalen
II Levende Talen 1945, 141 wees op
‘verstandelijke’ fouten in de Baudelaire-vertaling
van Stefan George. Vondel weet niet dat men Lat. novus
vaak beter door ongehoord of ongewoon kan vertalen en
geeft dus Seneca Hippolytus vs 159
memorque matris metue concubitus novos
weer met (vs 211)
en wacht u wel voor nieuwen bijslaeps hoon.
| |
| |
Ja, hij maakt het soms zo bont dat Geerts van hem schrijft:
‘Vondel heeft in zijne vertalingen fouten gemaakt die de
hilariteit van begaafde gymnasiasten uit de hoogere klassen
opwekken’.[...] De geleerde hispanist
dr. J. Brouwer verwart bij een vertaling uit het Frans de
werkwoordsvormen van médire, maudire en méditer,[...] en de
dichter J.W.F Werumeus Buning vertaalde het Franse veste door vest en annulaire
door wijsvinger.[...] Als dit al
met het groene hout geschiedde....[...]
Want wanhopig wordt men, als men de slordigheden van de mindere goden of
de anonieme vertalers ziet. Ik vergeleek eens Dickens' Oliver Twist met een anonieme Nederlandse vertaling,
uitgegeven bij het Hollandsch Uitgeversfonds, Amsterdam.[...] Op p. 411 van het origineel staat: ‘I'm an Englishman, ain't I? rejoined the
Dodger’. De vertaler schrijft: ‘Ik ben een Engelschman’, antwoordde de
Handige ‘ben ik niet?’
Op p. 54 zegt Noah zonder de zin verder af te maken ‘Oliver has....’, waarop Bumble in de rede
valt: ‘What? What?....Not run away, he hasn't run away, has he
Noah?’ De vertaler was er natuurlijk weer volkomen naast
toen hij het eerste stuk vertaalde met: Olivier heeft,
om even verder te schrijven: hij is toch niet
weggeloopen. En al heel goedkoop is de methode om waar Dickens op
p. 197 de dieven allerlei inbrekers-gereedschap in hun jargon laat
opnoemen, zich in de vertaling ervan af te maken met al het
overige. Verder trof het ons dat p. 7 any ninth
birthday met zyn negenden geboortedag was
weergegeven. In het tijdschrift Vertalen zijn dan ook al heel wat van
dergelijke fouten met de vinger aangewezen, van de grofste en
schreeuwendste tot de subtielste toe. Ik geef slechts een kleine
bloemlezing: [Dick] did not try to talk to her much, but he
enjoyed her being there = [Dick] probeerde niet om
veel tegen haar te zeggen, maar het was haar al genoeg dat hij er
was; la phase gaucharde est traversée
depuis longtemps (de overdreven - linkse periode is allang
voorbij) = het scheldwoord is lang in onbruik
geraakt; le hameau = de geboorte
streek; l'occident = het oosten;
unter den schon aufgeführten Gebäude =
onder het schoon opgetrokken gebouw.[...]
Eveneens is het strikt noodzakelijk dat de vertaler een goede kennis
heeft van de taal waarin hij vertaalt. Deze toch heeft recht op volle
aandacht. Ik meen dan ook met Belloc[...] en vele
anderen dat een vertaler zich in de regel moet beperken tot vertalingen
in zijn moedertaal. Het best slaagt men nog bij vertalingen uit zijn
eigen moedertaal wanneer men eigen werk vertaalt. In dit licht bezie ik
de waarderende woorden die | |
| |
mevr. H. Roland Holst aan
Huizinga's vertaling van zijn Homo Ludens in het
Engels gewijd heeft.[...]
Naast deze twee talen meent Belloc, dat de vertaler nog over een derde
taal moet beschikken, ‘a sort of shadowy tongue, the wraith
of a composite language, a mysterious idiom which combines the two, acts
as a bridge, and permits him to pass continuously from one to the
other’, maar ik kan mij de werkelijkheid daarvan niet goed
voorstellen.
Aangezien de vertaler, zoals wij reeds opmerkten, moet hebben l'amour de
la perfection, spreekt het vanzelf dat hij speciaal liefde voor het
origineel moet hebben.[...] Baudelaire bezat een
grenzenloze liefde voor Edgar Poe en heeft hem op uitmuntende wijze
vertaald.[...] Zo voelen dichters en
dichteressen als Baudelaire, S. George en Baragiola een innerlijke
vertaaldwang.[...] Het is wel buiten kijf dat
zij onder zulke omstandigheden bijzonder goed gepredisponeerd zijn.
Over al deze voorwaarden heerst zo goed als geen verschil van mening.
[...]
| |
Geestelijke verwantschap en dichterlijke aanleg.
Verschillende auteurs, Van Doorn,[...]
Rüdiger,[...] Lemonnier, Grasset en
Van Duinkerken achten - zeker althans voor te vertalen lyriek -
geestelijke verwantschap noodzakelijk.[...]
Daartegenover is het opmerkelijk dat M. Thalmann meent: ‘dasz
die Subtilität, die lyrische Individualität dus
Übersetzers nicht über Güte und
Mängel der Arbeit entscheidet, sondern seine
Kulturzugehörigkeit. Erst der
überpersönliche Zug seiner Erscheinung macht ihn
zum guten oder schlechten Interpreten. Daraus folgt, dasz verschiedene
Zeiten und Künstlertypen in der Übersetzung ein
und desselben Autors nie das gleiche künstlerische
Urphänomen aufzeigen. Sie selbst, durch ein Gesetz
überpersönlicher Ordnung an Nähe oder
Ferne gebunden, ziehen ihn zu sich in die Nähe, oder zu sich
in die Ferne. Objektiv wahr kann er nur in seiner Atmosphäre
werden. Wahlfreiheit steht uns nicht zu. Die Entscheidung für
das was ein Künstler ist, liegt in der Totenmaskenhaftigkeit
oder Gestaltungsformen, die das Antlitz des Dichters der Nähe
oder der Ferne verbinden.[...]
Wat het tweede bestreden punt betreft: de vraag, of de vertaler
dichterlijke aanleg moet hebben, kan natuurlijk alleen ten aanzien van
| |
| |
gedichten gesteld worden. Verschillende auteurs
beantwoorden haar bevestigend, bijv. Van Deyssel, Van Hall, mej.
Gerhardt en Valkhoff.[...] De laatste komt tot deze
conclusie uitsluitend langs de weg van generalisering. Zeker is het waar
dat voor de vrije bewerking van gedichten alleen dichters in aanmerking
mogen komen. Maar voor echte vertalingen gaat die stelregel niet op.
Vossler meent dat een groot lyricus nooit een groot vertaler zal
zijn.[...] Onze Vondel, zo uitmuntend als
oorspronkelijk dichter, was zwak als vertaler.[...]
Zijn Vergilius op rijm lijkt niet op het origineel en zijn
proza-vertaling van Horatius weet mij althans in de verste verte niet te
ontroeren. Dat is begrijpelijk. Vertalen is toch voornamelijk een zaak
van intellect.[...] Om het goed te kunnen doen, moet
men de zelftucht sterk ontwikkeld hebben. Men moet zich goed in een
ander kunnen inleven. Meestal kan dit alles niet gevergd worden van
dichters, wier fijne doch doorgaans dan ook zwakke zenuwen zich voor
zelftucht niet zo bijzonder lenen, wier faculteiten meer het sentiment
dan het intellect betreffen, die, doorgaans in vrij sterke mate
egocentrisch, niet de vereiste bewondering voor het werk van een ander
door de Muzen begenadigde kunnen hebben, wier aanleg het met zich
meebrengt dat zij zich in ieder werkstuk, dus ook de vertaling, tot
uitdrukking brengen. De dichter kan zich zelf slechts moeilijk
verloochenen.[...] Wèl is het waar
dat de vertaler van kunstwerk kunstgevoelig moet zijn, smaak moet
hebben. In zoverre had Karel van de Woestijne gelijk,[...] maar het volle kunstenaarschap is
éér na- dan voordelig, al zal in dit boek nog
blijken dat er toch òòk dichters zijn die vertalen
kunnen. Overigens is de scheidingslijn tussen dichter en niet-dichter
moeilijk te trekken. Reeds Poelhekke zei, dat nagenoeg ieder mens wel
eens dichter is.[...] In zoverre zou de eis van het
dichterschap dus opgaan. Maar zò bedoelt men het niet! En dan
meen ik dat er gegronde redenen zijn om te betwijfelen of dat verfijnde
dichterschap voor de vertaler wel nodig is. Is het trouwens wel
mogelijk, het dichterlijke door een andere dichter op andere wijze te
laten zeggen en dan niets te veranderen behalve de taal? Ik geloof zeker
van niet.
| |
Primaire eis is trouw.
De primaire eis die aan de vertaling zelf te stellen is, laat zich
ondubbelzinnig afleiden uit ons beginsel dat een vertaling van die aard
| |
| |
moet zijn dat zij op haar lezers dezelfde indruk maakt
als het origineel op hen voor wie de bewuste tweede taal de moedertaal
is, maar die tevens een ruime kennis hebben van de taal waarin het
origineel geschreven is.[...] Het is het principe
van trouw. Dan alleen is de identiciteit van de gewekte indruk
verzekerd. Het is trouwens niet denkbeeldig dat veronachtzaming van het
beginsel van trouw tot nadelige gevolgen leidt die niet alleen van
letterkundige aard zijn. Dat geldt wel zeer in het bijzonder van die
geschriften waarvan wij betoogden dat een vrije bewerking ervan beslist
verkeerd zou zijn en die derhalve echt ‘vertaald’
dienen te worden. Doch wij zullen daar niet meer op terugkomen en
slechts enkele voorbeelden geven van gevallen waarin een onjuiste
vertaling nadelige gevolgen had. Zielinksi verhaalt hoe de geleerde
Ihering uit een onjuiste vertaling van Sophocles besloot tot het bestaan
van polygamie in Griekenlands heroïsch tijdperk, en mej. G.H.
Macurdy noemt een geval hoe een Amerikaanse schrijfster uit enkele
willekeurige brokstukken in Chapmans Ilias
argumenteerde dat Homerus geloofde dat de kracht van de geest afhing van
de sterkte van het middelrif.[...] Een andersoortig
geval beschrijft Y.F. in een artikel in Vertalen,[...] hoe nl. op een internationaal congres er een hele zitting
gewoonweg verspild werd, zodat men op een volgend congres de zaak
opnieuw behandelen moest, doordat de prae-adviseurs uit verschillende
landen verschillende onderwerpen in studie hadden genomen t.g.v. een
domme vertaalfout.
Slechts in een enkel geval heb ik mij door Postgate[...] laten overtuigen, dat het beginsel van de trouw niet
opgevolgd hoeft te worden. Dat is in het geval dat de schrijver zelf in
zijn keuze niet geheel vrij was, maar zich door metrum, rhythme of rijm
liet binden. Wanneer Lucretius en Horatius anulus en
anellus afwisselen, heeft dit klaarblijkelijk geen andere grond
dan dat de vorm van de hexameter dit vergde. Derhalve is de vertaler ook
niet verplicht de nuances te bewaren.
Voordat wij nu die trouw nader in ogenschouw nemen, nog een korte
uitweiding.
In een bespreking van Boutens' kwaliteiten als vertaler van Goethe keurt
Kramer het in deze dichter af dat hij vers voor vers, om niet te zeggen:
woord voor woord het origineel volgt. Men krijgt volgens hem, bij zulk
een vertaling de indruk alsof de dichter de natuurlijke plooienval van
het originele vers heeft willen nabootsen door er als het ware een | |
| |
gipsen afgietsel van te nemen, terwijl het resultaat
wordt: een dwangbuis dat iedere ongedwongen beweging belemmert. Kramer
vindt het daarom voor een dichter een betere methode: een gehele passage
in zich op te nemen en deze dan zelfstandig uit te werken.[...] Ofschoon wij in deze methode geen vertrouwen hebben,
zijn wij het wel met Kramer eens, dat een vertaler niet woord voor woord
moet vertalen, doch de gehelen moet overzien. Anders krijgt men de zgn.
overplakhebbelijkheid.[...] W.F. Leonard, de
verdienstelijke vertaler van Lucretius, verklaart dan ook, dat de
vertaler het als een hoofdopgave moet beschouwen, dat hij zich inleeft
in zijn tekst op de manier van een toneelspeler, die, als hij iets meer
wil leveren dan wat koudbloedige kunstjes, kneepjes en foefjes, zich
inleeft in de te vertolken rol.[...] Van Doorn
prijst dan ook die vertalers die hun werk opvatten als een dramatisch
proces, bestaande in een zich vereenzelvigen met de oorspronkelijke
schrijver, gevolgd door een zelfstandig onder woorden brengen van het
ideeëncomplex dat het hunne is geworden, beter gezegd: dat de
vertalers tot het hunne hebben gemaakt.[...] Het
vertalen is dus niet alleen een proces van analyse maar ook van
synthese. Het Franse zinnetje j'aime à
chanter moet men dan ook niet vertalen met ik houd van
zingen maar met ik zing graag, waarbij de
accentverschijnselen trouwens dàn pas goed tot hun recht
komen.[...] Men moet echter voor
één gevaar goed oppassen, nl. dat de fragmenten
die men als geheel in zich opneemt niet zó groot zijn, dat
men ze niet beheerst, want dan zou de trouw in het gedrang komen.
| |
Elementen waartoe de trouw zich uitstrekt.
Waarin moet die trouw of aequivalentie dan bestaan? Het antwoord hierop
kan kort zijn: in trouw ten aanzien van alle elementen waarin ze
mogelijk is. Wijsgerig geredeneerd ligt het dan voor de hand onderscheid
te maken tussen trouw aan de inhoud en trouw aan de vorm. Hiertegen
bestaat het inderdaad gewichtige bezwaar dat de ontdekkingen op het
gebied van de inwendige taalvorm hebben geleerd, dat deze scheiding niet
te maken is. Maar vanuit methodisch oogpunt is zij toch ten zeerste
gewenst. Evenwel zijn die termen ‘inhoud’ en
‘vorm’ erg vaag. Daarom kunnen wij beter
onderscheiden tussen: verstandelijke inhoud, emotionele inhoud, stijl,
massa, orde, klankindruk, dramatische expressiviteit en | |
| |
poëtische intensiteit. Ter voorlopige bepaling van deze
begrippen eerst nog enkele opmerkingen. De term vorm hebben wij er als
tè algemeen geen plaats in laten vinden. Marouzeau zegt,
onder de nauwkeurige inhoud van de text o.a. begrippen, redeneringen en
beelden te verstaan.[...] Ook ons lijkt het juist,
de beelden hierbij in te delen. Het begrip stijl is moeilijk te
omschrijven. Men zou hier in sommige gevallen ook van sfeer kunnen
spreken. W. van Doorn[...] gebruikt sfeer evenwel in
een andere betekenis. Hij definieert het begrip aldus, dat kleur, kracht
en gevoelswaarde van de woorden moeten overeenstemmen. Zijn
‘sfeer’ komt dus overeen, meen ik, met onze
‘emotionele inhoud’. Voor ons
‘stijl’ zou men ook wel
‘geest’ kunnen zeggen. Ook het literaire genre zou
ik erbij willen onderbrengen. Bij Postgate[...] vind
ik onder de eisen de term ‘commensurateness’,
‘a translation must be true to its original in Quantity as
well as Quality’. Bedoelt hij er mee een combinatie van ons
orde met massa? Waarschijnlijk bedoelt Premsela hetzelfde als hij het
heeft over een juxtalineaire vertaling.[...] Van
Doorn[...] spreekt van lijn i.p.v. orde en
bedoelt er mee de aaneenschakeling van betoog of beschrijving. Ruimer is
zeker de opvatting van M. Thalmann als zij betoogt dat de
representatieve ‘Linie des Gestaltungsimpulses’
gereconstrueerd moet worden.[...] Onder klankindruk
versta ik òòk rhythme, maat, tempo, rijm en
versvorm, dus de algemene aesthetische elementen die de klank betreffen.
De beide eisen van dramatische expressiviteit en poëtische
intensiteit heb ik geformuleerd gevonden bij Hoekstra.[...]
| |
[...] Beginsel van compensatie.
Met dit alles voor ogen kan men het compensatiebeginsel
niet geheel verwerpen. Dit principe, dat door Postgate[...] aldus betiteld werd, komt hierop neer dat
vormverschijnselen, bijv. alliteratie, contrastwerking, enz., waardoor
een tekst zich kenmerkt, ook in de vertaling nieuw ingevoerd mogen
worden op plaatsen waar het origineel ze niet kende, omdat ze op andere
plaatsen noodzakelijkerwijze t.g.v. de eigenaardigheid der taal
opgeofferd moeten worden. In een Epitaphium canis van
Vincent Bourne vindt men op een gegeven ogenblik een klaarblijkelijk met
opzet viermaal herhaald que
| |
| |
Exiguum hunc Irus tumulum de cespite finxit,
etsi inopis, non ingratae munuscula dextrae,
carmine signavitque brevi dominumque canemque
quod memoret fidumque canem dominumque benignum.
In de Engelse vertaling heeft Charles Lamb hiervoor bij wijze van
compensatie een anders ongemotiveerd tweevoudig to
attest gegeven.
This slender tomb of turf hath Irus rear'd
Cheap monument of no ungrudging hand,
and with short verse inscribed it, to attest,
in long and lasting union to attest,
the virtues of the beggar and his dog.[...]
Ook is het compensatie wanneer men rijmen of assonanties invoert die in
het origineel ontbreken. Ik herinner bijv. aan het invoeren van rijm in
allerlei antieke verzenen aan de alliteratie die Kops aanwendde bij de
vertaling[...] van de tweede terzine van Dante's
Inferno
Ahi quanto a dir qual era è cosa dura
Questa selva selvaggia ed aspra e forte,
Che nel pensier rinnova la paura.
Helaas, hoe 't was dat woud, valt zwaar te zeggen,
Zo wild was 't en zo woest, zo dicht en donker,
dat in mijn dromen de angsten vaak herleven.
Zeker is een compensatiebeginsel in strijd met het (dominante) beginsel
van de trouw en rationeel redenerend moet men het afwijzen. Immers er
ontstaan haast onvermijdelijk afwijkingen van de intellectuele betekenis
door. Maar het beginsel van de te behouden harmonie moet boven het
beginsel van gelijke inhoud gesteld worden. Er zijn trouwens gevallen
dat het nastreven van het compensatiebeginsel uitsluitend winst en in
geen enkel opzicht verlies teweegbrengt. Sallustius kenmerkt zich door
zucht voor woordenspel. Deze eigenaardigheid baart de vertaler | |
| |
voorwaar geen geringe zorgen. Welnu, als men dan bij de
vertaling van Sallustius Catil 2, 8: corpus voluptati, anima oneri fuit de tegenstelling lust: last invoert, is het resultaat toch uitsluitend
als winst te boeken.[...] Zo stiet ik bij de
vertaling van Horatius' ode: Exegi monumentum in de
tweede regel op de moeilijkheid dat ik geen kans zag, het in het
origineel voorkomend pyramide(n) te gebruiken. Om de
Egyptische sfeer te bewaren koos ik toen: pharaonengraf.
| |
Beginsel van het aangename.
Postgate wees nog op een derde beginsel: het beginsel van het aangename,
de eis dat een vertaling in de eerste plaats aangenaam moet lezen.
Geheel en al dominant was deze eis in de 17e eeuw,
de tijd van de ‘belles infidèles’.[...] Maar ook in later tijden liet men het beginsel
nog niet geheel varen. Huet stelde tegelijkertijd de ‘eisch
van getrouwheid en zoetvloeiendheid’ en onlangs meende nog
Marouzeau dat een vertaling exact èn elegant moet zijn.[...] Alhoewel niet ontkend kan worden dat een
verandering inderdaad in aesthetisch opzicht een verbetering
kàn betekenen, had Postgate het toch bij het juiste eind,
toen hij beweerde dat met het beginsel van het aangename alleen rekening
gehouden kan worden, zolang het niet met het principe van de trouw in
conflict komt. Logisch geredeneerd immers kan het niet anders.[...]
| |
Zuiverheid van taal.
Uit de stelregel dat de vertaler tot norm dient te nemen: de indruk die
bij de sprekers van de tweede taal gewekt werd, volgt dat het niet in
zich verkeerd is, wanneer de vertaling ‘er wat vreemd
uitziet’, wanneer m.a.w. er elementen in zitten die, strikt
genomen, niet tot de moedertaal behoren. Voor zover ik het thans zie -
maar het is een erg duistere materie - mogen dat vrijwel alleen
stijlelementen zijn. Deze gedachte is echter lang geen communis opinio. Meermalen toch is de eis gesteld, bijv. door
Leopardi en door Belloc, dat een vertaling moet lezen als een
origineel.[...] Enigszins anders geformuleerd
luidt deze gedachte, dat de taal waarin vertaald wordt, zuiver dient te
zijn. Ik denk bijv. aan Konijnenburg, Cauer, Royen, Grasset.[...] Maar men zoekt bij deze auteurs meestal
tevergeefs naar de bewijzen. Alleen Cauer zegt dat de vertaling de lezer
| |
| |
anders niet zou weten te ontroeren. Doch dit is een
loze bewering. In werkelijkheid is het vaak een tè ver
doorgevoerd nationalisme dat aan deze meningen ten grondslag ligt. Wij
speuren dat duidelijk bij H. Schönfeld. Hij vindt in de
praktijk van het onderricht de bezonnen, smaakvolle
‘Umformung’ het ideaal, omdat het vertalen
allereerst het verdiept bewustzijn van de moedertaal zou moeten
bevorderen en vaardigheid in de moedertaal zou moeten aanbrengen. Want -
meent hij wanneer men principieel een zo klankgetrouw mogelijke
naschepping van de tekst beoogde, zou men gevaar lopen, dat het
onderricht in de vreemde taal nadelig was voor het onderwijs in de
moedertaal.[...] Anderen evenwel schrikken voor
dat vreemde karakter niet terug. Van Duinkerken[...]
zegt bijv. dat een vertaler mag schrijven ‘regelen, die in
een oorspronkelijk gedicht zouden misstaan’, en Lemonnier
zegt goedkeurend van Baudelaire met betrekking tot zijn vertaling van
Poe's oeuvre: ‘Il a été
littéral jusqu'à l'audace, et maladroit jusqu'au
génie’.[...] En de reden
is duidelijk. Wat gewrongen zegt het Van de Woestijne in de inleiding op
zijn Ilias-bewerking, ‘waar de indruk, door
den Griekschen tekst gewekt, aan plaatsing der woorden, keurigheid en
bondigheid der uitdrukking, mannelijke kracht van versgang en
klankkoloriet, bij hem niet die van vloeienden taalbouw en preciese,
schoolsche, effene syntaxis is; waar hier, - naar hij, de vertolker,
gevoelt, - in de beste deelen althans en behalve waar stopwerk die
deelen verbindt, drift over het woord regeert, en leven over de
grammatica: daar heeft hij zich minder te bekommeren,
naar mijn oordeel, om de vormen, in de huidige
beschavingsphasis, van eigen taal, om de taalgebruiken in den mond
of bij schrift van zijne tijdgenooten, dan om wat hij zelf heeft
ondergaan bij 't lezen van een Grieksch epos der 9e of 10e eeuw
vóór onze tijdrekening. En waar de tegenwoordige
toestand van het Nederlandsch, in de beschaafde - voor ons doel,
misschien té beschaafde - vormen, in de beleefde
vormelijkheid van heden, niet volstaat voor hetgeen hij aldus te
bereiken heeft, daar moet hem in de taalbehandeling eene vrijheid worden
gelaten die - zijn tekst goed begrijpelijk, mits een geringe inspanning
bij den lezer - zijne vertaling alleen ten goede kan
komen’.[...] Maar het komt tenslotte
op hetzelfde neer als wat Schleiermacher meende: de vertaler moet aan
zijn vertaling enigszins het ‘vreemde’ karakter
laten om de indruk vollediger adequaat te doen zijn.[...] Zeker is het beginsel der trouw primair, maar goed vertalen
kan alleen verwerkelijkt worden wanneer het | |
| |
vertalingsproduct zelf ook goed is, m.a.w. in zuivere taal. En waar de
verzoening van origineel en vertaling een onmogelijkheid is, is het dus
begrijpelijk dat de stijl als zijnde het minst algemeen en het minst
wezenlijk wordt opgeofferd van de zijde der tweede taal.[...] Zo blijft de identiteit van de gewenste indruk trouwens
het best gewaarborgd.[...] Maar in het overige zal
de tweede taal zuiver gehanteerd moeten worden. Daarvoor pleit alles wat
men, ooit ter verdediging van de zuiverheid ener taal kan aanvoeren.
Misschien onbewust heeft mej. Gerhardt zich ook op dat standpunt, dat de
stijl niet die van de ‘tweede’ taal behoeft te
zijn, geplaatst. Als zij de verschillende Franse Lucretius-vertalingen
van Lagrange, Chaniot, Lavigne, Ernout en Pichon met elkaar vergelijkt,
merkt zij op dat van de ‘strikte’ van deze laatste
auteur, een bijzondere aantrekkingskracht uitgaat, hoewel deze stijl
on-Frans is[.] [...]
| |
Hoofdstuk V De absolute waarde van deze eisen.
‘le traducteur, quels que soient les aspects
particuliers de sa tâche, reste soumis à des
obligations générales sur lesquelles il est possible,
et nécessaire, de s'entendre en principe’. Marouzeau.
| |
Variëren de vereisten volgens het doel of de
ontwikkeling van het publiek?
Sommige auteurs menen dat de aard van de vertaling mag, ja zelfs moet,
veranderen met het doel van de vertaling of de aard van hetgeen vertaald
moet worden. Op het. congres van Nice in 1935 toch heeft Marouzeau
gezegd dat een commentator die zijn commentaar van een vertaling
vergezelt, het typische, het merkwaardige van het origineel moet laten
uitkomen, doch dat hij die voor niet-specialisten vertaalt een leesbare
tekst moet aanbieden, die niet naar het oorspronkelijke ruikt. In het
debat na Marouzeau's uiteenzetting heeft Zielinski eigenlijk hetzelfde
betoogd, nl. dat men om aan de behoeften van alle lezers te voldoen,
eigenlijk tweeërlei soort van vertaling diende te leveren,
één letterlijke om | |
| |
het origineel te
helpen begrijpen en één
‘élégante’ om het origineel
te vervangen[...]; m.a.w. een vertaling ter
bestudering van het origineel en een vertaling ter vervanging van het
origineel.[...] Aanvankelijk zou ik geneigd
zijn, bij de eerste soort inderdaad mijn eisen wat minder te stellen,
wanneer zij niet zelfstandig fungeert maar interlineair of, wat veel
beter is, juxtapaginair met het origineel wordt afgedrukt. Maar doet men
dat, dan mag het product ook niet de naam van vertaling dragen. Men kan
dan - in een zekere beeldspraak - beter van commentaar spreken. Evenwel
dreigt dan het gevaar dat de lezer toch practisch alleen de vertaling
leest. Daarom vind ik ook in dit geval alleen adaequate vertaling
verantwoord. Trouwens waarom zouden een studerend persoon en een
onbestudeerd iemand andersoortige vertalingen voorgezet moeten krijgen.
Zij hebben toch beiden recht op Het Goede, in dit geval: het adaequate.
Er zijn meer auteurs die menen een onderscheid te moeten maken al naar
gelang de ontwikkeling van de lezers. Goethe bijv., die in het algemeen
onze opvatting van vertalen voorstaat, vindt die methode waarbij de
auteur naar de lezer gebracht wordt nuttig voor beginnelingen
‘weil sie uns mit dem fremden Vortrefflichen, mitten in
unserer nationellen Häuslichkeit, in unserem gemeinen Leben
überrascht’. Eveneens meende Schleiermacher[...] dat zolang de intellectuelen nog slechts een
geringe, schoolse kennis van de taal der originelen hebben, het nog geen
tijd voor vertalingen maar pas voor parafrasen en
‘Nachbildungen’ was. Goethes voorstel is evenwel
toch onaannemelijk: er is geen enkele reden, waarom men
‘beginnelingen’ stenen voor brood zou geven. En
ook Schleiermachers raad kan terzijde geschoven worden. Verondersteld
moet worden dat de vertaler de taal van het origineel
voldòènde machtig is; en dan is er geen reden
meer, waarom hij er niet naar zou streven, de indruk die de vertaling
moet wekken gelijk te maken aan de indruk, door het origineel op hem, de
vertaler zelf, teweeggebracht.
| |
Vertolken.
Verder maakte Schleiermacher nog onderscheid tussen vertalen en vertolken
en wees hij aan beide hun eigen bedoeling en daarmee ook hun
respectievelijk terrein van werkzaamheid toe. Vertolken doet men -
volgens hem - wanneer het uitsluitend om de zaak gaat en het innerlijk
| |
| |
van de schrijver zich niet openbaart. Vertolken
geschiedt dus vooral, mondeling en heeft als terrein meer het
praktische, het zakenleven, in het randgebied in zekere zin nog
verhandelingen, maar vooral beschrijvingen en vertellingen. Vertalen
bestrijkt meer de andere terreinen van taaluiting. Bij vertalen komt de
kijk van de schrijver meer naar voren. Het verschil tussen vertalen en
vertolken is dus niet wezenlijk. Schleiermacher spreekt van vertalen in
de gevallen dat er groter verschil in inwendige taalvorm is, anders van
vertolken. Vertalen is dus vertolken van een bepaald soort taaluiting
die door haar specifiek karakter hogere eisen stelt. Aan het vertolken
worden dus theoretisch dezelfde eisen gesteld als aan de vertaling -
niets toch wijst ons op het tegendeel - doch vanwege de lichte
hanteerbaarheid van de stof valt het vertolken veel
lichter.
Verschillende schrijvers hebben opgemerkt dat de ene soort taaluitingen
gemakkelijker te vertalen is dan de andere. De lezer herinnert zich dat
wij dit hierboven reeds vaststelden. Marouzeau schrijft dat men een
literaire tekst anders moet vertalen dan een technische en
poëzie anders dan proza[...]. De woorden
‘anders moet’ komen hier wel op hetzelfde neer als
‘moeilijker kan’. Postgate schreef: ‘If
form is neglected, as in Scientific and Technical writings, an absolute
fidelity, that is a complete transference of the original, is
possible’.[...] Ook Belloc[...] onderscheidt twee soorten vertaling, de een
met de functie van ‘instruction’, om in de ene
taal feiten over te brengen die nauw omschreven zijn in een andere, de
tweede een literaire, waarbij ook ‘spiritual
effect’, nauw omschreven in de ene taal, in de andere moet
overgebracht worden. Maar juist zoals wij reeds opmerkten, zijn
theoretisch telkens bij beide soorten dezelfde eisen te stellen. Alleen
zijn er, in de praktijk grote verschillen, doordat bij de ene groep van
de vertalingen zekere grote moeilijkheden nìet en bij de
andere wèl aanwezig zijn. Bij Belloc kan men dan ook vinden
dat de vertaler van literaire teksten voor iets ondefinieerbaars moet
zorgen dat in de schilderkunst ‘kleur’ heet, maar
dat een vertaler overigens in àlle gevallen correct moet
vertalen. Wat wij hier vernamen. is telkens vrijwel hetzelfde verschil
als bij Schleiermachers vertalen en vertolken.
| |
Philologische en Integrale Vertaling.
| |
| |
Het is niet erg duidelijk, in hoeverre Hoekstra aan de beide soorten
vertaling die hij onderscheidt zelfstandige, eigen waarde toekent.
Hoekstra onderscheidt ten eerste een philologische vertaling, die zo
nauwkeurig mogelijk de logische inhoud der woorden, kwalitatief en
kwantitatief, weergeeft. De vertaler kan daarbij trachten, zoveel
mogelijk het syntactisch verband en de woordschikking van de originele
tekst te bewaren, om zodoende de beweging van de zin te behouden en de
nadruk in de vertaling daar te laten blijven waar deze ook in het
oorspronkelijk werk gelegen is. Ook het bewaren van dezelfde stijl
rekent Hoekstra tot de taak van de philologische vertalers. Daarnaast
definieert hij de vertaler die een integrale vertaling levert. Deze moet
volgens hem trachten, het eigenlijke van het kunstwerk, de synthese van
vorm en inhoud, in de eigen taal weer te geven, hij heeft er naar te
streven om het origineel in zijn totaliteit, integraal te reproduceren.
In zulk een geval moet dus ook de vertaling een kunstwerk zijn, een stuk
literatuur, dat, het origineel zo zuiver mogelijk weerspiegelend, als
een zelfstandig organisme bestaat, een eigen leven leidt. op deze wijze
wordt niet slechts de logische zin van het origineel met inachtneming
van stilistische kenmerken weergegeven, maar hier ontstaat een levende
reproductie, die, zo zij ideaal is, alle functies van het oorspronkelijk
werk vervult.[...] Wij menen uit deze definities
duidelijk te lezen, dat de integrale vertaling beter is dan de
philologische. Dat Hoekstra de zelfstandige waarde van de philologische
vertaling nergens aangeeft, verbaast ons niet. Ze is ook niet aan te
geven: ze bestaat niet. Het gaat ermee zoals met àl de juist
genoemde verschillen. Er zijn teksten, die, alhoewel ze theoretisch even
goed een integrale vertaling mogen eisen, omdat bepaalde karaktertrekken
ontbreken, praktisch met die zgn. philologische vertaling genoegen
kunnen nemen. Past men op kunstwerken deze vertaling toe, dan schiet men
in zijn plicht daartegenover te kort. [...]
|
|