De Hollandsche vertaalmolen. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1820-1885
(2002)–Cees Koster– Auteursrechtelijk beschermdVertaalhistorie. Deel 5a
[pagina 133]
| |
28
| |
[pagina 134]
| |
In plaats van nu naar een nieuwe definitie of formule te zoeken, heb ik getracht de bezwaren, die de vertaler op dit terrein te overwinnen heeft, te kenschetsen, en ik dank den Spektator dat hij mij in de gelegenheid stelt ze ook aan anderen ter toetsing voor te leggen.
Het doel van elke metrische vertaling zal wel zijn, een getrouw, of laat ons tot vermijding van misverstand liever zeggen een juist beeld te geven van het oorspronkelijk, en iets van den indruk, dien dit eenmaal maakte op de tijdgenooten des dichters, in 't gemoed des modernen lezers te doen natrillen, ? als een verzwakten, verdunden telefoon-galm wellicht, maar toch zóó, dat althans het karakter, het timbre herkenbaar is. Een beeld van het oorspronkelijk. Hier doet zich echter dadelijk de vraag voor: Bezitten wij dat origineel dan ook in zijn oorspronkelijke gedaante? 't Ware tijdverlies, aan te toonen hoever het er vandaan is dat de meesterstukken der oudheid, ongerept tot/ (31) ons zouden zijn gekomen. Bij Sophokles' treurspelen is dit allerminst het geval. De overgeleverde text is rijk aan gapingen, omzettingen, onverstaanbare woorden en regels. De eerste eisch zal nu wel zijn, dat men in den zin van den grondtext doordringt, zonder zich door de duizende plagerijtjes die de corrupte overlevering den lezer bereidt te laten afschrikken. Men vergete hierbij niet, dat ook de beste, vrijzinnigst bewerkte editie's voor den vertaler geen voldoend gezuiverden text opleveren. Immers, terwijl de uitgever in zijn Aantekeningen gelegenheid vindt om voorstellen tot verbetering te doen, of door verklaring van het onbegrijpelijke zichzelf te overtreffen, of wel tot het plaatsen van bedenkelijke vraagteekens; ? terwijl hij den tekst zelf, zoo noodig, door sterretjes en gedachtestreepjes als bedorven of onvolledig kan kenmerken, ? moet de vertaler, wien het er immers om te doen is, een beschaafd publiek niet af te schrikken maar te lokken, in zijne overbrenging uitgaan van een overal samenhangenden, overal verstaanbaren grondtext, dien hij zich dus, waar de overlevering hem in de steek laat, naar beste vermogen moet improviseeren. ? Dat is ongetwijfeld een hachelijk werk, waarbij van zekerheid of onfeilbre regels wel geen sprake kan zijn. Waarschijnlijkheid is het | |
[pagina 135]
| |
hoogste waarop de restauratie die men de text doet ondergaan in de meeste gevallen aanspraak kan makenGa naar voetnoota. Dat woord restauratie brengt onwillekeurig een ander gebied voor den geest, nl. dat van de overblijfselen der antieke beeldhouwkunst, waarbij het restaureeren onvruchtbaar gebleken, en als rijk aan dwalingen is opgegeven. Men loopt echter het gevaar, uit de ervaring op dit terrein opgedaan, tot onjuiste conclusies te komen met betrekking tot dat der poëzie. Ik haast mij daarom, er een andere, m.i. juistere vergelijking tegenover te stellen. Nemen wij eens aan, dat van een lied der oudheid niet de text, maar een partituur terug werd gevonden in een of ander, eeuwenlang overdolven, monument; ? gevonden op een vermolmd, verkleurd papyrus-blad, zoodat na ingespannen arbeid der meest liefdevolle toewijding toch nog hier en daar noten onleesbaar bleven; en stel dat wij, opgetogen over dien vond, hem aan een beschaafd publiek wilden mede-deelen ? zouden wij dan niet eerst naar óns beste weten aanvullen wat verloren ging? Of zouden wij, als straks ons gehoor zich luistrend had neergezet om een nagalm op te vangen van de melodieën der oudheid, de onleesbare noten bij de uitvoering uit piëteit door maten rust vervangen? Doch reeds genoeg beeldspraak. Laat ons samenvatten. Aan de vertaling behoort getrouwe studie van den overgeleverden text vooraf te gaan, waarbij de wonden door de hand des tijds geslagen, voor zoover hare heeling onbereikbaar is, althans gehecht en overpleisterd worden. Een vertolking daarentegen, die ook dáár zich aan haar voorbeeld aansluit waar dit onder de inwerking des tijds is ontaard, gelijk een photographisch beeld dat ook de vlekken en scheuren van het oorspronkelijk wedergeeft, miskent hare roeping. Welke lezers toch, mag men vragen, | |
[pagina 136]
| |
zouden door dergelijken eerbied voor de overlevering gebaat worden? Niet zij die in staat zijn het oorspronkelijk te lezen: deze toch zullen niet naar de photographie grijpen maar naar het origineel; ? en wie daartoe niet in staat zijn, voor hen leveren onopgeloste vraagstukken der kritiek of exegése weinig aantrekkelijks op, en kunnen hen onder 't lezen slechts in verwarring en uit de gewenschte stemming brengen.
Heeft nu de vertaler zich van zijn voorbeeld een zoo levendige en scherpe voorstelling gemaakt dat de vertolking mogelijk is geworden, dan vangt de worsteling met den vorm voor hen aan. Dat het metrum van het klassieke werk behouden moet blijven, staat naar mijne overtuiging als een paal boven water; natuurlijk moet daarbij echter met het taaleigen rekening worden gehouden. Doch liever dan hierover uit te weiden, ga ik aanstonds over tot het terrein waar de eischen van het taaleigen haar invloed natuurlijk het sterkst doen gevoelen, namelijk de woordenkeus. Onze moderne schrijftalen hebben zich onder den meest rechtstreekschen invloed der antieke beschaving ontwikkeld. Tallooze wendingen en beelden zijn uit de talen van Hellas en Rome in de onze overgegaan, en zijn daarin eeuw in eeuw uit gebruikt en verbruikt, tot zij ten laatste als gemeengoed golden. Terwijl zij echter zoo tot pasmunt voor 't dagelijksch leven werden, verloor de stempel meer en meer zijn kanten en lijnen, en sleet eindelijk gedeeltelijk of geheel af. Daaruit vloeit een eigendommelijk bezwaar voor den vertaler voort. Namelijk dat hij telkens, door een woord letterlijk over te brengen, met dat woord op zijnen modernen lezer volstrekt niet denzelfden indruk zal teweeg brengen dien het oorspronkelijke eenmaal op de toehoorders maakte. Hij zal een poëtische uitdrukking onveranderd weergeven, en zie ? zij is den loop der eeuwen alledaagsch proza geworden. Dan ware een letterlijke geen getrouwe vertaling meer, en om getrouw te blijven tot den einde moet hij dan wel de kleur forceeren, de lijnen verscherpen, ? natuurlijk bij gebrek aan een wissen maatstaf, naar zijn subjectieve opvatting en smaak, op 't gevaar af dat anderen zijne zienswijze niet zullen deelen, en hem wellicht zullen beschuldigen een charge te hebben geleverd. | |
[pagina 137]
| |
Een andere bron van weifeling, een nieuwe dwang tot bewuste afwijking van het origineel, ligt in het onderscheid tusschen het taaleigen, waarvan de tragici zich bedienen, en de omgangsspraak hunner tijdgenooten. Zeker, ook bij ons heeft de poëtische dictie andere woorden en wendingen dan courant- of briefstijl; ? maar toch ligt tusschen beide veel kleiner klove dan die waardoor de taal der grieksche tragedie van de alledaagsche zeggingswijze is gescheiden, een verschil dat zich tot zelfs in de declinatie en conjugatie doet gevoelen. Om een overbekend doch sprekend voorbeeld te geven ? vele woorden, die in 't gewone proza een ê-klank hebben, worden in de lyrische gedeelten, op zijn Dorisch, met den langen a-klank uitgesproken; zij worden daardoor (inderdaad op be-/ [32] nijdenswaardig gemakkelijke wijze) aan 't alledaagsche ontrukt en als 't ware met een plechtgewaad omhangen. Voorts houde men wèl in 't oog dat de taal der tragedie in den waren zin des woords kunsttaal is. Dat blijkt bijv. uit den overvloed aan rhetorische figuren en stoute, vaak opzettelijk onnauwkeurige, stijlwendingen, die, al mogen zij schier altijd met juisten smaak en goed gevolg zijn aangebracht, en den lezer van 't oorspronkelijk een ruim veld van studie opleveren, in een vertaling, getrouw wedergegeven, den indruk zouden maken van onzin. Verder levert de eerwaardige, verouderde taal der Homerische gedichten aan de tragici een schat aan uitdrukkingen en beelden, die, doordat zij aan den bijbel der Grieken ontleend zijn, een zekere wijding ontvangen hebben, en 't hunne bijdragen om aan de dictie der tragische muze een verheven en indrukwekkende klank te verzekeren. Daartegenover staan wij modernen al zeer arm. Den bijbel der Grieken noemde ik zooeven Homerus. Wie zou niet weten hoe Ilias en Odyssee tot het eerste verstandelijk voedsel behoorden van Hellas' zonen, gedurende den kindertijd zich vastprentten in hun geheugen, en later in hun mond bestorven lagen. Onwillekeurig zoekt de moderne vertaler dus in de taal van onzen bijbel, in de boeken van 't Oude Testament vooral, een hulpmiddel tot verrijking van zijn woordenschat. Intusschen, de dagen, waarin Israels gewijde boeken bij een groot deel des publieks door en door bekend waren, liggen achter ons; en nationale zangers uit het verleden, wier uitdrukkingen gemeengoed zouden zijn geworden, bezit ons land niet. Zoo ziet dan de vertaler zich telkens en telkens weer genoodzaakt, naar andere hulpmiddelen om te zien, ten einde niet ál te hopeloos verre terug | |
[pagina 138]
| |
te blijven bij den indruk dien het oorspronkelijk eenmaal op de gemoederen der toehoorders maakte. De gevolgtrekking waarheen ik streef is deze: getrouw vertalen en letterlijk vertalen gaan niet samen, en zullen integendeel vaak in omgekeerde reden staan, indien men onder getrouw verstaat datgene wat een soortgelijken (van gelijken kan nooit sprake zijn) indruk maakt op den lezer als het oorspronkelijk. Om dat doel te bereiken, blijft intusschen altijd onmisbaar noodig, dat die lezer wensche te worden ingeleid in de denkwijze van een ver verleden, en er naar streve ? om de juiste en veel geciteerde opmerking van mijn leermeester nog eens aan te halen ? er naar streve Griek met de Grieken te worden. De eerste de beste, die tusschen twee cigaren of twee bittertjes in, even kennis zou willen aanknoopen met een van die oude hee-ren, zal natuurlijk weinig profijt hebben van zijne lektuur, en het boek ter zijde werpen of er bij indommelen. [.../33...] Terwijl ik dus aan de ene zijde volmondig erken, dat grootere taalbeheersching vaak in staat zal stellen tot nauwer aansluiting aan het origineel, kom ik aan de andere zijde met overtuiging op voor 't goed recht van eene vrije behandeling der vertaling, een vrijheid die meer aan den zin, aan de strekking, den samenhang, dan aan de woorden hecht, en het waagt met luchtigen sprong over de talrijke valstrikken en kuilen heen te zetten waarin anders de geestdrift ? die de bescheiden vertolker toch evenmin kan missen als zijn doorluchtige voorbeelden ? gevaar zou loopen te verstikken. Vooraf moet dan echter gegaan zijn ernstig onderzoek van hetgeen werkelijk is overgeleverd. Aan den text van het oorspronkelijk te tornen vóór men de vaste overtuiging heeft gewonnen dat het onjuist is en corrupt zijn moet, ware een vermetelheid die haar straf in zich zelve draagt; ? evenals een afwijking van het oorspronkelijk die geen andere reden heeft dan dat het zoo in het rijm, of liever in de maat, te pas komt, een zwakheid verdient te heeten. Een laatste opmerking. De talentvolle vertolking der Ilias in het oorspronkelijke metrum, waarmede Mr. Vosmaer onze literatuur heeft verrijkt, is de eerste schrede, op dit gebied ten onzent gedaan. Deze vertaling legt op elke bladzijde getuigenis af van den ernst waarmede de bewerker er naar heeft gestreefd, zich ten nauwste bij 't origineel aan te sluiten. Allicht zal men nu, wat er verder in ons land op het terrein der metrische | |
[pagina 139]
| |
overbrenging verschijnt, met dezen arbeid vergelijken, en onwillekeurig de regels, die daaraan ten grondslag liggen, ook bij de vertalingen van andere dichtwerken der oudheid willen toepassen. Terwijl het eerste ongetwijfeld een gevaarlijke proef zou wezen voor het werk van andere vertolkers, schijnt het laatste mij toe geen juiste maatstaf op te leveren. De homerische dictie toch vergunt den hedendaagschen vertolker veel meer het oorspronkelijk op den voet te volgen dan de voortbrengselen der tragici. De trouwhartige breedsprakigheid en naieve eenvoud van de epische taal en stijl staat oneindig minder ver van ons gevoelen en spreken dan de kunstvolle, aan rhetorische versierselen rijke, woordenpraal der tragedie. Wie deze laatste bij een modern publiek ingang wenscht te doen vinden, zal zich telkens, hoe noode ook, moeten getroosten van zijn voorbeeld af te wijken ? reculer pour mieux sauter. Uit den aard der zaak is de kring, waar binnen belangstelling voor de vertolking van een werk der oudheid valt te hopen, in den tegenwoordigen tijd vrij beperkt; het ware onmenschkundig, dunkt mij, dien kring als met opzet nog kleiner te maken. Voorshands is het de taak van hen die gelooven aan de blijvende waarde van de nalatenschap der oudheid, de opheffing voor te bereiden van een echtscheiding die, tot smart en onberekenbare schade voor beide partijen, tusschen de ‘klassieke’ en de ‘schoone’ letteren is uitgesproken of althans feitelijk bestaat. Die verzoening kan echter alleen tot stand komen door wederzijds geven en nemen; wie het dus wel meenen met beide, zullen zeker gaarne medewerken om aanleidingen tot misverstand tusschen de gewezen echtelingen zovel mogelijk weg te nemen, en vóór alles in 't oog te houden dat onbekend onbemind maakt. [...] |
|