27
Het poëem van Lütkebühl
(1881)
C.L. Lütkebühl,
‘Vertalen’, In: De Gids 45:3, pp.
586-587.
Van Carl Ludwig Lütkebühl Jr. is niet veel meer
aan de vergetelheid te ontrukken dan de wetenschap dat hij twee dichtbundels
heeft uitgegeven: Leven en lied: gedichten (1881, Sneek:
Pijttersen) en Bloesems (1883, Nijmegen: Thieme). In het rond
die tijd tot conservatief bolwerk verworden De Gids publiceert
hij een door en door conventioneel gedicht, waarin aan de hand van door en door
conventionele metaforen een door en door conventioneel beeld van het vertalen
wordt geschetst. Als curiosum is het niettemin interessant genoeg.
1.
De vreemde dichter treedt ons nader,
Wanneer in onze taal weerklonk
Wat hij eens in de zijne zong;
Maar wees, Vertaler, geen Verrader.
De zuivre wijn, die hij u plengt,
Mag niet met water aangelengd.
2.
Door 't prisma gaan de zonnestralen;
Maar bij dat zevenkleurig licht,
Waarop ge uw vorschende oogen richt,
Mag 't niet vergeten te herhalen:
't Ontlede licht verloor den gloed,
Die sterken en bezielen moet.