uitdrukken kunnen, onder het dekkleed der orthodoxe
Oudnederlandsche zedelijkheid. Maar zij kunnen ook dolprettig zijn, wanneer hun
toereikend talent het dekkleed niet behoeft, indien zij op de grove
zinnelijkheden van het gepeupel den stempel hunner eigene geestigheid drukken,
de Parijsche grisette van het keurslijf ontdoen, dat deze
zelve nimmer aflegt, en er eene Hollandsche ligtekooi van maken....maar we zijn
nu geheel van den Kaukasus afgedwaald. Onder het weder beklimmen, willen wij dit
nog slechts aanmerken, dat er vrij wat toe behoort, om de poëzij van
den hartstogt te vertalen. Voor wie genie bezit, is zulk vertalen nagevoelen;
zóó iemand behoudt slechts de vormen van het
oorspronkelijke kunststuk, om er een ander oorspronkelijk kunststuk in te
gieten. De ongelukkige brekebeen zou verstandiger doen, den hartstogt met rust
te laten, dan het talent, dat hem mogt gegeven zijn, tot eenen trechter te
vernederen, zijn gevoel tot een kunstgevoel op te winden, en dan, als resultaat
van zijn sukkelend werk, dat men ook met mooije woorden en brommende volzinnen
beuzelen kan.
/(642) De vertaler van den Gevangene op den Kaukasus heeft wel
niet gebeuzeld, maar zich evenmin tot de hoogte van het onderwerp verheven. Hoe
kon hij dit ook? Hij vertaalde naar eene Hoogduitsche vertaling, en wel met zoo
veel angstvallige naauwgezetheid, dat hij, zoo als hij zeer naïf vermeent, bijna geene enkele maal van den Duitschen
tekst is afgeweken. o Poëtische aandrift!
Nu en dan slaagde hij gelukkig in het bijwerk, in het versieren der lijst van het
eigenlijke schilderstuk. Daarin was hij, het zij tot zijne eer gezegd, minder
vertaler dan vrije navolger; maar toen het er op aankwam, puschkin's conceptie te begrijpen, den poëtischen toestand
van den held en de heldin des verhaals levendig voor te stellen, den hartstogt
te schilderen.....toen legde hij het penseel bedaard terzijde, nam het Wörterbuch in de eene, den trechter in de andere
hand, en.....goot over!
[.../644...] Genoeg. Wij wenschen, dat ons min gunstig oordeel over des Vertalers
arbeid hem den moed beneme om op het ingetredene pad voort te gaan, namelijk om
meer dus te vertalen. Daarentegen zouden wij hem, indien wij ons daartoe eenige
bevoegdheid konden toekennen, den raad geven, ons ‘uit zijne
oorspronkelijke flesch in te schenken,’ want wij huldigen in hem
eenen dichterlijken aanleg, waarvan zijn vertaling, hoe flaauw en gebrekkig ook,
hier en daar onmiskenbare blijken geeft. [...]