De talen van Suriname
(1983)–Eddy Charry, Geert Koefoed, Pieter Muysken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De mengtaal van Surinamers: een sociolinguistisch perspectief 5Ga naar eindnoot*Het verschijnsel waarnaar leerkrachten in Nederlandse scholen verwijzen als ‘de mengtaal van de Surinamers’ is wat linguïsten ‘code-mixing’, en soms ‘lexicale interferentie’ of ‘lexicale ontlening’ noemen (zie onder meer de inleiding in dit boek). Volgens mij zijn geen enkele van deze etiketten geschikt voor het taalgedrag waartoe de Surinamers in staat zijn namelijk om, zoals zoveel andere volkeren, elementen uit andere talen in hun eigen taal op te nemen. Dit taalgedrag kan men moeilijk ‘double talk’ noemen, sinds deze term een soort idee van nonsens oproept in het hoofd van iemand, die vooral voor de luisteraar geen betekenis zou kunnen hebben. Noch kan het ‘code switching’ genoemd worden, want in tegenstelling tot de algemene definitie van code, waarbij elke taalgemeenschap zijn eigen specifieke code heeft, zijn het niet alleen woorden of reeksen woorden die worden gebruikt. Noch kan ik het ‘interferentie’ noemen, om redenen die ik in het artikel zal uiteenzetten.
Mijn onderzoek naar de mengtaal, die voor leerkrachten zo belangrijk is, werd de eerste keer geïnspireerd door een leerkracht die me een voorbeeld gaf van wat hij bedoelde met ‘mengtaal’. Hij beweerde dat hij vaak dit soort vermenging hoorde als hij achter Surinamers, of het nu kinderen waren of volwassenen, in de tram zat. Een van de voorbeelden die hij gaf was: me' kon dalijk. Het tweede deel van de uiting herkende de onderwijzer als een Nederlands woord. Van het eerste deel dacht hij dat het gebroken Nederlands was, of wat hij ‘Taki-Taki’ noemde. ‘Taki-Taki’, legde de leerkracht uit, interfereert met de verwerving van het kind van ‘echt’ Nederlands, en hij beweerde dat kinderen soms een soort vermenging voortbrengen in hun opstellen in de klas. Leerkrachten hebben me om hulp gevraagd bij hun poging om dit te voorkomen, in het belang van het kind. Sinds niemand een genezing kan voorstellen zonder eerst een goede diagnose te maken, ben ik begonnen om de mengtaal te onderzoeken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OpzetIk ben in het najaar van 1981 tien weken bezig geweest om drie scholen te bezoeken: een scholengemeenschap met 10 procent Surinaamse kinderen (‘Surinaams’ is hier niet-blanken van Surinaamse oorsprong), een Mavo met 20 procent Surinaamse kinderen, en een Mavo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met 56 procent Surinaamse kinderen. Ik heb uren in de klas zitten luisteren, voornamelijk naar lessen Nederlands maar ook Engels (waarin de taal van de leraren Nederlands was). Ik heb ook bij lessen koken, geschiedenis, wiskunde enz. gezeten. Verder heb ik een aantal huiswerkklassen bijgewoond, na schooltijd. In al deze situaties lette ik op de taalinteractie tussen de leerkracht en de leerlingen, en tussen de leerlingen onderling. Ik wilde elke blijk van mengtaal-verschijnselen in het taalgebruik van de onderwijzers zelf noteren, en in de kantines van de scholen observeerde ik het taalgedrag binnen in een groep en tussen verschillende groepen, de creolen, Hindoestanen, andere buitenlandse kinderen en Nederlandse kinderen. Ik verzamelde ook geschreven materiaal van de kinderen om te zien of iets van de mengtaal-verschijnselen daar ook aanwezig was. Ik heb drie soorten materiaal verzameld: in de eerste plaats opstellen gebaseerd op een specifiek onderwerp dat ik had voorgesteld (‘vrije tijd’), opstellen over een onderwerp dat de docent, met mij in de klas, had gekozen, en tenslotte opstellen over een onderwerp dat de docent had uitgekozen zonder dat ik verder er ook bij was, in een normale les. Alle opstellen waren in het Nederlands, behalve van één groep, waarvan ik ook materiaal verzamelde van een Engelse les die ik had bijgewoond. Ik heb ook het huiswerk van Surinaamse en Nederlandse kinderen bekeken (maar niet meegenomen) over het Duits, om te zien of de problemen, die kinderen die Plat Nederlands spreken hebben met het Duits, te vergelijken zijn met problemen, die kinderen die Surinaams-Nederlands spreken hebben met het ABN, waarvan het Surinaams-Nederlands als een lage variant wordt beschouwd.Ga naar eindnoot1 Het kijken naar het huiswerk van de kinderen in het Duits werd aangevuld met een aantal half-gestructureerde gesprekken met docenten Engels, Duits en Nederlands in dezelfde scholen. Verder bezocht ik jeugdverenigingen, buurthuizen, koffiekamers voor de leerkrachten, markten, enz., allemaal in de buurt van dezelfde scholen. Ik ben ook bij Surinaamse gezinnen met kinderen van schoolgaande leeftijd op bezoek geweest, en verder heb ik urenlang in trams gezeten in de buurten van de scholen en van de kinderen die ik onderzocht. Ook heb ik geprobeerd om leerkrachten buiten de school om te ontmoeten, bij hun thuis, in een informele omgeving, vanwege het verschil dat bleek bij vooronderzoek tussen commentaar van de leerkrachten in de schoolomgeving en commentaar in de privésfeer. Behalve dat ik kinderen onderzocht in de groep 14-16 jaar, jongens en meisjes, en volwassenen boven de 25, mannen en vrouwen, van Surinaamse en Nederlandse achtergrond, keek ik naar sprekers van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Engels uit Groot-Brittannië, die al een aantal jaren in Nederland woonden. Dit was om te zien of in hun uitingen ook mengtaal voorkwam, en hoe leerkrachten op dit soort sprekers reageerden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Keuze uit materiaalIk heb ervoor gekozen om maar een klein deeltje van de massa verzamelde gegevens te gebruiken. In dit artikel kijk ik alleen naar de zinnen van de creoolse kinderen. De reden hiervoor was dat de versies van het Sranan gesproken door Chinese, Hindoestaanse, Javaanse en andere kinderen nogal van elkaar en ook van die van de creoolse groep verschillen. Deze versies van het Sranan ondergaan noodzakelijkerwijs de invloed van de talen die de voorouders van deze groepen met zich mee brachten uit Azië, enz. (Zie onder andere het werk van Lie en Kishna in deze bundel.) Hierdoor vertoont het Sranan veel inter-etnische variatie. Ik heb ook factoren van sociale klasse en onderwijs bekeken bij de keuze uit mijn materiaal, omdat, hoewel deze factoren zelden worden genoemd bij onderzoek door blanken onder Surinamers, het gaat om belangrijke aspecten van het type Sranan zinnen dat wordt geproduceerd. Ik heb bij mijn onderzoek een verschil ontdekt tussen de groep Surinamers uit de arbeidersklasse, d.w.z. de ‘gewone mensen’ zoals de Surinamers zeggen, en degenen uit de middenklasse. Dit sociale verschil is duidelijk voor Surinamers, maar niet voor Nederlanders en zeker niet voor Nederlandse leerkrachten. Aangezien het soort uiting dat de leerkracht met me besprak als een probleemgebied meer bij de arbeidersklasse lijkt voor te komen, heb ik me geconcentreerd op deze groep sprekers. Ik heb zinnen gekozen met alleen maar een of twee elementen uit het Nederlands. Ik geef er ook de voorkeur aan niet de nieuwe vorm van het Sranan te gebruiken die door de Surinaamse jongeren in Nederland is geschapen. Deze vorm is onbegrijpelijk voor Nederlanders, ook voor de wetenschappers die zo verwoed het Sranan bestuderen, en voor de oudere Surinamers. Deze taal is nog niet op de markt, als men de wensen van haar scheppers wil eerbiedigen, voor bestudering door buitenstaanders. Hieronder geef ik in secties A, B en C mijn gegevens weer.
Gegevens A Volwassen man
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volwassen vrouw
Meisje
Jongen
B Nederlands meisje
Nederlandse jongen
C Engelse volwassen vrouw De vrouw woont al vijfentwintig jaar in Nederland, weduwe van een Nederlander die iets minder dan vijf jaar geleden is overleden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AnalyseWe merken op dat elementen uit T2 (de tweede taal van de spreker) vaak in het midden van de zin worden geplaatst, zoals in A.1. Vaak begint de spreker met T1, dan naar T2 en dan terug naar T1 (de eerste taal van de spreker) zoals in A.2. Maar verreweg het meest komt het T2 element aan het eind van de T1 zin zoals in A.3. Een ander veel voorkomend patroon is om een T2 element vroeg in de T1 zin te plaatsen en te eindigen met een T2 element. Soms worden elementen uit twee woordgroepen, bijvoorbeeld zelfstandig naamwoord en adjectief, samen uit T2 in een T1 zin geplaatst. Zo nu en dan komt een element uit T2 in plaats van een woord dat ook in T1 bestaat, maar soms bestaat ook het equivalent van het woord uit T2 niet in T1. De structuur van de gegeven voorbeelden is dan: (waar SR = Sranan, N = Nederlands, E = Engels)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De voorbeelden uit B lopen parallel met die van A:
Het patroon van B.2 is het meest frequent in deze groep. De voorbeelden uit C zijn vergelijkbaar met die uit A en B:
Tot nu toe heb ik nog geen enkel geval gezien waarin de spreker van het Sranan in het Nederlands begint en dan een of meer elementen uit het Sranan toevoegt. Met andere woorden, ik heb nog geen ontlening uit het Sranan in het Nederlands gevonden. En hoewel men zonder evidentie geen aannames mag maken, kan het zijn dat zulke patronen bestaan, want het komt voor dat elementen uit talen met lagere status worden opgenomen in de prestige taal, zoals zal blijken bij de bespreking van de resultaten. De gevallen van elementen uit de andere taal (T2) in de eigen taal van de spreker (T1) komen uit alle grammaticale klassen, maar ik heb ontdekt dat zelfstandige naamwoorden verreweg de grootste groep zijn in aantal. Op de tweede plaats komen adjectieven en adverbia, en tenslotte telwoorden en voorzetsels. Het gaat hier maar om een paar zinnen, maar dit zijn de getallen:
Wanneer treedt er vermenging op? Dit zou natuurlijk een onderwerp voor onderzoek zijn voor mensen geïnteresseerd in ‘taal en situatie’ of ‘competence en performance’, meer dan voor iemand die voornamelijk geïnteresseerd is in de vragen wie de ontlener is en wat de status van de taal is waaruit ontleend wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het argumentWaar leerkrachten zo opvallend naar verwijzen als ‘double talk’ of vermenging van twee dingen is waar Bloomfield naar verwijst (1933) als culturele ontlening (‘cultural borrowing’). Misschien is culturele ontlening niet altijd een correcte term want als men ontleent dan geeft men normaliter terug. Wanneer er teruggave heeft plaatsgevonden dan is er assimilatie. In sommige gevallen heeft assimilatie van lexicale elementen en andere kenmerken natuurlijk volledig plaats- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevonden zoals we kunnen zien in de voorbeelden in B. De term ‘fruit’ heeft in dit geval nu het Nederlandse woord ‘vruchten’ vervangen, zozeer dat het niet langer als een vreemd woord wordt herkend. In het geval van ontlening gebruikt de persoon, die het ontlenen doet, soms elementen uit de andere cultuur, soms uit zijn eigen cultuur. ‘Vrouw’ voor ‘oema’ in Sranan wordt niet altijd gebruikt. Er zijn gevallen wanneer dezelfde spreker ‘vrouw’ gebruikt en gevallen wanneer hij ‘oema’ gebruikt, helemaal afhankelijk van de context. Culturele ontlening of assimilatie treedt al eeuwen op en onder verschillende culturele groepen. Soms is het ontlenen of assimileren vrijwillig, soms wordt het direct of indirect aan de ontlener of assimilator opgedrongen. Soms is het wederkerig, soms is het eenzijdig. Eenzijdige assimilatie en ontlening heeft door de eeuwen heen plaatsgevonden in de context van verovering, waarin één land het andere verovert en zo de taal van de veroveraar een superstratum taal wordt, of wat in de Bloomfield terminologie de boventaal is en de taal van de overwonnene, de substratum taal, die Bloomfield de lagere taal noemt. De spreker van de lagere taal leent uit de hogere taal, soms als statussymbool, soms omdat het woord niet bestaat in de taal van de overwonnene. De context van verovering is vergelijkbaar met die van kolonisatie. Eén land koloniseerde het andere en de taal van de kolonisator wordt de boventaal, en de woorden van de taal van de kolonisator komen terecht in die van de oorspronkelijke sprekers totdat, gradueel, zoals het geval is in sommige landen, het geheel van de taal van de gekoloniseerde opgenomen is door die van de overheersers, zelfs als in sommige gevallen een verschillende versie ontstaan is. Bijvoorbeeld in Chili en andere delen van Zuid-Amerika, hebben de Indianen hun eigen taal verloren en spreken niet anders dan een versie van het Spaans. Of dit niet een volledig verschillende versie is of één die gebaseerd is op de versie, die daar in de eerste plaats naar toegebracht is, moet meer in detail onderzocht worden. In het geval van Suriname, was de taal van de oorspronkelijke bewoners (de Indianen) nog niet geheel gekoloniseerd aangezien zij nog steeds hun eigen taal spreken op dit moment. De taal van de creolen, die Sranan is, was al gevestigd tegen de tijd dat de Nederlanders aankwamen. De Nederlanders kwamen als kolonisatoren na een reeks van overheersers van Spaans naar Frans naar Engels. En aangezien van de Britten historisch bekend is dat zij iedereen het Engels opdringen, waar ze ook maar naar toegaan, was het Sranan een lexicaal sterk Engels creools tegen de tijd dat de Nederlanders aankwamen. De geschiedenis vertelt van kinderen die werden gestraft, vaak heel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ruw, voor het spreken van Sranan, op dat moment Taki-taki genoemd, (een term die nog steeds in Nederland gebruikt wordt door sommige onderwijzers en anderen die met Surinaamse kinderen te maken hebben) later Neger-Engels, dan Sranantongo, tenslotte Sranan. Slaan, fysiek of psychologisch, legde het Sranan niet helemaal stil maar liet leenwoorden uit het Nederlands erin doordringen. Maar hoe groter de noodzaak tot overleven of de sociale mobiliteit van de Sranan sprekers, hoe groter het aantal Nederlandse woorden in het Sranan. Het werd een teken van iemands plaats op de sociale rangorde - hoe hoger op de ladder hoe meer Nederlandse woorden, tot op het laatst mensen helemaal geen Sranan meer spreken, zoals ik heb ontdekt.
Immigratie is ook een context waarin culturele ontlening of assimilatie op kan treden. De term ‘immigrant’ moet verklaard worden om te begrijpen wat de status is van de mensen die immigreren en van de taal. Men ziet b.v. dat wanneer een Europeaan, d.w.z. een blanke, emigreert voor welke reden dan ook, inclusief de economische problemen in zijn eigen land, naar Afrika, of naar andere wat dan onderontwikkelde landen genoemd worden, dan is zo'n persoon niet een emigrant maar een ‘settler’, een nederzetter. Bijv. de Hollander, wat dan ook maar zijn sociale achtergrond is, is in Suriname iemand die een nederzetting begint, maar een Surinamer wat zijn sociale achtergrond ook is, is in Nederland een immigrant. Ook worden blanke mensen die naar Europa gaan niet als immigranten beschouwd. Een immigrant wordt beschouwd als iemand met een laag niveau, iemand die laag staat op de sociale ladder en op die manier wordt ook z'n taal beschouwd. We merken b.v. dat, hoewel er soms woorden uit het Italiaans in het Amerikaans-Engels voorkomen, er feitelijk meer woorden van het Amerikaans-Engels in het Italiaans terecht zijn gekomen, aangezien de Italiaanse immigrant probeert te overleven in het nieuwe land. Omdat zijn taal de lagere is, worden elementen uit de hogere taal opgenomen, maar zelden vice versa. In Londen nemen zwarte jongeren Cockney woorden op in hun creools, maar zelden wordt creools overgedragen op het Cockney. Er zijn wel gevallen bekend van overdracht van elementen van een lagere naar een hogere taal, maar deze gevallen worden zelden bestudeerd. Zo worden bijvoorbeeld zelden de Indiase leenwoorden in het Engels genoemd, noch de leenwoorden in het Engels van het Afrikaans, noch de Hottentot woorden in het Afrikaans.
Kijken we naar de positie van het Surinaamse kind in Nederlandse scholen, dan zijn duidelijk deze kinderen en ook hun taal, een voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beeld van een groep met lage status. Het zijn immigranten in Nederland. Het zijn de ex-‘rijksgenoten’ waar de Nederlanders het over hebben, en alles wat dit begrip impliceert. Deze kinderen komen bovendien uit niet-blanke bevolkingsgroepen. Als Nederlanders het over Surinamers hebben dan houdt dat begrip niet in-Suriname-geboren-blanken in. Geen boeken of onderzoeksrapporten over Suriname vermelden ooit de blanken in Suriname. Een onderzoeker, bekend als expert over Suriname, placht te zeggen, als men hem vroeg of een bepaald onderzoek, artikel, etc. van een Surinamer was: ‘Nee,’ zei de expert, ‘het was niet van een Surinamer, maar van een blanke’. Hierdoor wordt duidelijk dat Surinamers niet blank zijn, en dan komen we terecht bij het onvermijdelijke, namelijk de kwestie zwart-blank, en het geloof dat al het blanke intrinsiek beter is dan al het zwarte. Dit geloof was er in het verleden, maar is er ook nu, en de bewering van de leerkrachten over de ‘achterstand’ van de Surinamers (van alle Surinamers) loopt parallel met de eeuwenoude bewering over de inferioriteit van de niet-blanke rassen in het algemeen en het zwarte ras in het bijzonder. En aangezien de status van een groep samenhangt met de status van de taal van die groep, verklaart dit waarom leerkrachten bezwaar hebben tegen de culturele ontlening door Surinaamse kinderen, die Nederlandse elementen in het Sranan gebruiken, maar het helemaal niet erg vinden als Nederlanders Engelse woorden in hun Nederlands stoppen, of als Engelsen na jaren in Nederland nog steeds Nederlands/ Engelse mengtaal spreken. In feite zei een docente in een gesprek met mij: ‘De Engelsen zijn een ontwikkelde natie, je kan ze niet met de Surinamers vergelijken’. Een andere leraar beweerde: ‘Het Engels is een echte taal en bovendien nog een wereldtaal. Wat de Surinamers spreken is een soort gebroken Taki-taki’. Deze zelfde leerkracht wilde er niet over discussiëren of het feit dat waar de Engelsen ook maar heen gingen, ze hun taal meenamen en nooit die van de inheemsen leerden, of dat niet de reden was dat het Engels zo'n wereldtaal was geworden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieHet is duidelijk dat het de status van de persoon of groep personen, die elementen uit T2 in taal T1 gebruiken, is waar het probleem zit. Dit wordt duidelijk als je ziet dat leerkrachten zich bezorgd maken over ‘mengtaal’ of ‘vermenging’ bij Surinaamse kinderen, maar helemaal geen moeite hebben met het gebruik van Engelse woorden in het Nederlands en het helemaal acceptabel vinden. Maar ik heb ook gegevens waaruit blijkt dat het de taal van de Surinamers is, met of zonder leenwoorden, waar de leerkrachten be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwaar tegen hebben: ‘We staan niet toe dat ze op school Surinaams praten’. ‘We moedigen ze niet aan om Surinaams te praten’. ‘Wij vragen de ouders ze niet aan te moedigen om thuis Surinaams te praten’. Dit hierboven waren een paar van de uitspraken tegen mij van leerkrachten, inclusief hoofden van scholen. Geen enkele leerkracht gaf te kennen dat als er geen ‘vermenging’ zou zijn, het Surinaams geaccepteerd zou worden. Maar in elk geval, als een Nederlander of een Engelsman zijn talen door elkaar haalt, dan is er niets aan de hand. Als de mensen die zeggen graag het Surinaamse kind te willen helpen om in Nederlandse scholen vooruit te komen, oprecht zijn, dan moet hun doel zijn om de lage status te verhogen van de Surinaamse bevolking als groep, en van de kinderen in het bijzonder. In Engeland, met haar West-Indische bevolking, die eenzelfde positie inneemt als de Surinamers hier, is duidelijk geworden dat taalprogramma's, zonder programma's om de status van de mensen te verbeteren, een verspilling van energie waren. Zelfs als de persoon met lage status de taal van de hoge statusgroep overneemt, blijft hij lid van een overheerste groep en dan blijven alle problemen van onderwijs, sociale mobiliteit, etc., problemen die immers afhankelijk zijn van de lage status op zich.
Petronella Breinburg |
|