De talen van Suriname
(1983)–Eddy Charry, Geert Koefoed, Pieter Muysken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingIn de samenleving kan een taal twee door de houding van de overheid gesanctioneerde rollen vervullen (Kroeber, 1963; Fishman, 1971). Zij draagt in de rol van nationale taal bij tot de verwezenlijking van de nationale eenheid. Het succes daarvan is herkenbaar aan het gebruik van de taal in de literatuur, de religie, onderlinge contacten en in de massamedia. Als officiële taal is ze middel tot communicatie tussen de overheid en de bevolking (in de rechtspraak, ambtenarenstukken, onderwijs, enz.) en tussen de overheid en instellingen buiten het land (buitenlandse betrekkingen, toerisme, enz.). Het Nederlands speelt in de multi-linguale Surinaamse samenleving zowel de rol van nationale als van officiële taal. Dit ondanks de ligging van Suriname op het Zuidamerikaanse continent en vlakbij het Caraibisch gebied, waar Spaans, Portugees en Engels de belangrijkste talen zijn. Wat is dan het motief geweest om het Nederlands in Suriname te importeren? Met Hellinga (1955) zou de invoering van het Nederlands in de Surinaamse samenleving kunnen worden gezien als de realisering van de Westeuropese cultuur op een eigen Nederlandse wijze. De gevoerde taalpolitiek zou dan gericht moeten zijn op de overdracht van de Westeuropese cultuur door middel van de vernederlandsing van de Surinaamse samenleving. De rol van het Nederlands in de Surinaamse samenleving zal worden beschreven door de wijze van functioneren van deze taal na te gaan in vier verschillende perioden. Hierbij zal met name aandacht besteed worden aan de functie van deze taal in het onderwijs, de literatuur en de communicatie. De functiebeschrijving zal geschieden in termen van kenmerken van het sociolinguïstische profiel van het Nederlands in Suriname. Derhalve zal in het volgende eerst kort worden ingegaan op deze wijze van benadering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Sociolinguïstische profielHet sociolinguïstische profiel van een taal wordt aan de hand van vier grootheden beschreven (Stewart, 1962; Bell, 1976). Deze zijn taaltype, taalstatus, percentage gebruikers en taalfuncties. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 TaaltypeDe categorisering van talen in taaltypen is gebaseerd op het differentiëren van talen naar gelang hun potentiële sociale prestige. Relevante aspecten zijn: a standaardisering (de geaccepteerde vorm), b vitaliteit (een actieve gemeenschap van inheemse sprekers), c historiciteit (een ontwikkeling door het gebruik binnen een etnische of sociale groep), d autonomie (gebruikers onderscheiden de taal van andere talen of variëteiten), e reductie (de taal is een deelverzameling van elementen van een taal of taalvariant), f mengvorm (de basisgrammatica en lexicon zijn niet steeds afgeleid van hetzelfde voorstadium van de taal), g defacto normen (er bestaan normen voor correct gebruik die door ‘normbewakers’ kunnen worden toegepast bij het beoordelen van het taalgebruik). Op grond van deze aspecten wordt onderscheid gemaakt tussen standaardtaal, dialect, klassieke taal, vernacular, creool, Pidgin, enz. (Bell, 1976). De classificatie in tabel 1 betreffende het grootste deel van de in Suriname gebruikte talen is gebaseerd op een typologie die door Stewart (1968) is voorgesteld. De tekens +, - en? betekenen respectievelijk aanwezigheid van het kenmerk, afwezigheid van het kenmerk en onvoldoende evidentie.
Tabel 1: Sociolinguïstische typologie van talen in Suriname (a = gestandaardiseerd; b = vitaliteit; c = historiciteit; d = autonomie; e = reductie; f = mengvorm; g = defacto normen)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 TaalstatusDe houding van de overheid ten opzichte van een taal bepaalt de status van de taal in de samenleving. De taal kan op grond van een wet de status hebben van officiële taal: 1e officieel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor het gehele land (OL) of 2e officieel binnen een bepaalde regio (RO in een provincie, deelstaat enz.). Hoewel de taal niet de officiële status heeft, kan ze door de overheid wenselijk worden geacht als communicatiemiddel. Er is dan sprake van ‘promoted language’ (PL). Deze taal wordt dan gebruikt in de communicatie tussen de overheid en de bevolking: radioprogramma's betreffende gemeenschapsontwikkeling, volksgezondheid, landbouwmethoden enz. De overheid kan ook de taal tolereren in de samenleving zonder die zelf te gebruiken of wenselijk te achten. Men spreekt dan van ‘tolerated language’ (TL). Wanneer de overheid het gebruiken van een taal opzettelijk ontmoedigt door haar autonomie te ontkennen of door opzettelijk het gebruik ervan te verbieden is er sprake van ‘discouraged language’ (DL). De taalstatus kan dus zijn: 1e OL (officiële taal), 2e RO (regionaal officieel), 3e PL (promoted language), 4e TL (tolerated language) of 5e DL (discouraged language). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Percentage gebruikers van de taalHierbij wordt gedacht aan een rangordening in termen van klassen, waarbij de klassebreedte vrij arbitrair kan zijn. Stewart (1968) gebruikt 6 klassen: klasse I: 75%+ (meer dan 75%), klasse II: 50% + (meer dan 50%), klasse III: 25%+ (meer dan 25%), klasse IV: 10% + (meer dan 10%), klasse V: 5% + (meer dan 5%) en klasse VI: 5%- (minder dan 5%). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4 TaalfunctiesDe wijze waarop een taal in de samenleving functioneert, wordt in termen van de categorieën: communicatie, onderwijs, religie en literatuur beschreven:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer dezelfde taal de Wi functie (interne communicatie), de R-functie (religie) en de L-functie (literatuur) vervult kan deze taal zowel de nationale (NL = national language) als de officiële (OL = Official language) rol vervullen. De taal bezit dan de NOL-status (national official language). Het sociolinguïstische profiel van een taal is te representeren als een kruistabel, waarvan de kolommen distinctieve categorieën (taaltype, taalstatus, percentage gebruikers en taalfunctie) aangeven, en de rijen verschillende taalprofielen. Veranderingen in het sociolinguïstische profiel van het Nederlands zullen steeds als functie van de aard van de socioculturele structuur van de Surinaamse samenleving worden beschreven. Hierbij zal het profiel van het Nederlands met het dan heersende profiel van het Sranan worden vergeleken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Het Nederlands als exclusieve handelswaar: periode vóór 1876De Surinaamse samenleving van vóór 1876 was gestructureerd volgens het plantage-model. De plantage-samenleving was een twee-kastensysteem: a de hogere kaste (Europeanen: plantage-directeuren, administrateurs, kooplieden, enz.) en b de lagere kaste (Indianen en Negers uit Afrika: de slaven). In deze samenleving was het Nederlands exclusieve koopwaar. Het was uitsluitend bestemd voor de hogere kaste van Europeanen, die de Europese cultuur in stand moest houden. In tabel 2 worden de voor deze periode karakteristieke sociolinguïstische profielen van het Nederlands en het Sranan weergegeven. Het Nederlands was het gestandaardiseerde Hollands van de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw. Deze taal kreeg de status van officiële taal van het land (NOL-status). Ze fungeerde extern als communicatiemiddel (We) met Nederland, maar intern was ze uitsluitend voor het onderlinge contact tussen de Europeanen bestemd. Hierbij vervulde ze ook de functie van de taal van instructie aan het Europese kader (M), de taal van de kerk der Europeanen (R) en de taal voor literaire expressie (L). Lichtveld en Voorhoeve (1958) besteden aandacht aan het werk van de dichter Paul François Roos (1751 - 1805). Tevens wijzen ze op het bestaan van het genootschap ‘De Surinaamse lettervrinden’, hetgeen illustratief is voor de wijze waarop het Nederlands als literair expressiemiddel werd geïnstitutionaliseerd.
De slavenbevolking beheerste uitsluitend het Sranan als communica- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 2: Sociolinguïstisch profiel: periode vóór 1876. (NOL = national official language; PL = promoted language; We = externe communicatie; Wi = interne communicatie; Wg = communicatie in de groep; M = medium van instructie; R = religie; L = literatuur.)
tiemiddel (Wg). Bovendien werd deze taal door de overheid voorgeschreven als communicatiemiddel tussen de twee kasten. Het Sranan had derhalve een ‘promoted language’ status (PL-status) en een ‘internal communication’ functie (Wi-functie). Ze werd tevens gebruikt bij religieuse bijeenkomsten met slaven (R-functie) en in het onderwijs aan slaven (M-functie); de lagere kaste mocht immers de taal van de hogere kaste (het Nederlands) niet leren spreken. Het gebruik van het Sranan was gunstig voor de verdere ontwikkeling van deze taal tot een volwaardig communicatiesysteem (van Pidgin tot Creole language met een Engelse basisstructuur). Deze ontwikkeling werd nog meer gestimuleerd toen na de afschaffing van de slavernij (1863) een liberale politiek in Nederland de weg vrij maakte voor meer onderwijs in deze taal (vóór 1857 mochten de slaven uitsluitend leren lezen). Voorhoeve en Lichtveld (1975) wijzen op de stijging in de produktie van religieuze werken, verhalen en gedichten in deze volkstaal. Hiertoe behoren de boeken van de Matuari neger Johannes King, die in de periode van 1864 tot 1893 werden geschreven. De officiële afschaffing van de slavernij (1863) luidde een fase in van sociale veranderingen. Het twee-kastensysteem werd toen vervangen door een naar afkomst heterogene burgersamenleving. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Het Nederlands als volksvoedsel par excellence: periode 1876-1950In deze nieuwe sociale structuur kon niet worden getolereerd, dat meer dan 90 procent van de burgerij een andere taal sprak dan het Nederlands. Burgers van dit land moesten de Europese cultuur aangeboden krijgen door middel van het Nederlands. Met het aannemen in 1876 van de leerplichtverordening voor alle kinderen van 6 t/m 12 jaar, werd het Nederlands dan ook de verplichte instruktietaal in de school. Het gebruik van Sranan door leerling en/of door leerkracht werd verboden: het leren van het Nederlands geschiedde dus volgens de zogenaamde onderdompelingsmethode. Ook ouders werd medegedeeld thuis uitsluitend Nederlands te spreken. Tabel 3 geeft een verandering te zien van het taalprofiel van zowel het Nederlands als het Sranan. De status van het Sranan werd DL | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(discouraged language) en de officiële communicatieve functie (Wi Wg) werd opgeheven. Het bleef echter in de huiselijke sfeer als communicatiemiddel tussen groepen functioneren. Het gebruik ervan werd evenwel ervaren als evidentie voor een lage sociale status van de gebruiker of voor een gebrek aan goede scholing. Dit was ook het geval wanneer het Hindi of het Javaans door contractarbeiders uit respectievelijk India (vanaf 1873) en Indonesië (vanaf 1890) werd gebruikt.
Tabel 3: Sociolinguïstisch profiel: periode 1876 tot 1950. (NOL = national official language; DL = discouraged language; We = externe communicatie; Wi = interne communicatie; M = medium van instructie; R = religie; L = literatuur.)
Het Nederlands kreeg de functie van We Wi en M ⩽ 3 (M3 = hoger onderwijs: in 1882 werd de Medische School opgericht en in 1948 de School voor de opleiding van advocaten). Het gebruik van de Nederlandse taal nam toe en ze werd de enige taal voor het openbaar culturele leven. Er ontstond een elitaire groep van niet-Europeanen, die de bewaker werd van de nieuwe visie: de Nederlandse cultuur voor alle burgers van het land. De literaire expressie in de Nederlandse taal werd aangemoedigd. De bekende Surinaamse schrijver Albert Helman (pseudoniem van L.A.M. Lichtveld) is een goede representant van deze culturele trend. Hij begon in 1926 met zijn produktie van in het Nederlands geschreven literaire werken (Zuid-Zuid-West, 1926; Mijn aap schreit, 1928; De Stille plantage, 1931; Mijn aap lacht, 1953, enz.). Ook het onderwijs was volledig afgestemd op de Nederlandse cultuur. Er werd geen rekening gehouden met het milieu en de taalachtergrond van het kind. De gekozen leerstof was niet aangepast aan zijn ervaringswereld. Dit betrof niet alleen maar de inhoud van teksten (verhalen, geschiedenis, enz.) maar ook de inhoud van reken-opgaven en het type gebruikte woorden in het taalmateriaal (zeer lage gebruiksfrequentie in Suriname). Het Nederlands werd als geschreven taal aangeboden en niet als communicatiemiddel binnen Surinaamse taalgebruikssituaties (de wijze van: groeten, een ander iets verzoeken, mededelen, bevelen, bedanken, naar de weg vragen, enz.). De opdracht de Europese cultuur over te dragen was dus bepalend voor de structuur van de praktische onderwijsleersituatie. Het enthousiasme waarmee de ‘vernederlandsing’ van de Surinaamse samenleving werd aangepakt leverde echter niet het verwachte resul- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taat op. Integendeel, de beheersing van het Nederlands was bij leerlingen uit een niet-nederlandstalig gezin, ook na een schoolperiode van 6 jaar, niet in overeenstemming met het voorspelde niveau. De onderdompelingsmethode had duidelijk gefaald. Bovendien waren de overige schoolprestaties van dien aard, dat leerlingen met een gebrekkige kennis van de Nederlandse taal na de lagere school zelden in aanmerking kwamen voor een voortgezette schoolopleiding (Mulo) of voor een beroepsopleiding. Het percentage zittenblijvers en schoolverlaters (drop-outs) was erg groot en een vorm van pseudo-analfabetisme was daarvan het gevolg. De massa van ongeschoolde arbeiders bleef derhalve toenemen. De nieuwe elite (voornamelijk creolen en Hindoestanen) had echter belang bij de handhaving van deze situatie. Deze groep bezat immers vanwege de redelijke beheersing van het Nederlands veel politiek en cultureel prestige. De reactie op de ontstane taalsituatie bleef niet uit. De onderwijzer Koenders gaf in 1946-1956 een maandblad uit (Foetoeboi = loopjongen) waarin hij zowel in het Sranan als in het Nederlands schreef. Hij verdedigde de opvatting, dat het Sranan een voor alle gebruik geschikte taal is en de creoolse cultuur wel iets is om trots op te zijn. Vooral onder Surinaamse studenten in Nederland was zijn maandblad bekend. Deze studenten richtten zelf een culturele organisatie op ‘Wie Eegie Sanie’ (= onze eigen dingen), waarin intellectuelen en arbeiders elkaar vonden. Het doel van de organisatie was om Suriname een eigen cultuur te geven, waarmee de gehele bevolking zich kon identificeren. Hierbij zou het Sranan de nationale taal moeten zijn. Gedichten en toneelstukken (Bruma, 1958; Trefosa, 1957) werden in het Sranan geschreven. Er werd tevens een aanvang gemaakt met een meer systematische beschrijving van het Sranan (Voorhoeve, 1953; 1957 en 1962; Donicie, 1959; Echteld, 1962). De Surinaamse elite was derhalve niet alleen bevreesd voor een afname van de belangstelling voor de Westeuropese cultuur, maar ook voor het verlies van eigen machtspositie. Een nieuwe periode van verandering van de sociolinguïstische structuur van de Surinaamse samenleving was aangebroken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Het Nederlands in een multi-culturele samenleving: periode 1950-1975In tabel 4 zijn voor deze periode karakteristieke profielkenmerken van het Nederlands en het Sranan weergegeven. De officiële Wi-functie van het Nederlands kwam te vervallen. Deze werd overgenomen door het Sranan. Eersel (1971) wijst echter op de mogelijkheid van taalkeuze als functie van de sociale status (tabel 5). Indien beide gesprekspartners een hoge status hebben wordt het Nederlands of het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sranan gebruikt. De kans dat het Sranan wordt gekozen neemt toe met een toename van de intimiteit van de relatie. Personen met een hogere sociale status (H-status) zullen iemand met een lagere status (L-status) bij voorkeur in het Nederlands aanspreken; tenzij men vermoedt dat de L-status persoon het Nederlands onvoldoende beheerst. De L-status persoon zal de H-status persoon in het Sranan (vooral oudere L-status personen) of in het Nederlands aanspreken. Gesprekpartners met een L-status zullen het Sranan hanteren; dit geldt met name in de communicatie tussen personen uit verschillende etnische groepen (Wi-functie van het Sranan). Personen uit dezelfde etnische groep die een andere moedertaal hebben dan het Sranan zullen echter in de condities a, c en d bij voorkeur hun moedertaal spreken inplaats van het Sranan.
Tabel 4: Sociolinguïstisch profiel: periode 1950-1975 (NOL = national official language; NL = national language, We = externe communicatie, Wi = interne communicatie, M = medium van instructie, R = religie, L = literatuur.)
Tabel 5: Taalkeuze en sociale status (H = hoge status; L = lage status)
Het Sranan kreeg in deze periode de status van nationale taal (NL-status). Dit bleek niet alleen uit de toename van het aantal literaire werken in het Sranan (Trefosa, 1957; Bruma, 1958) en de onderlinge contacten in het Sranan (Wi-functie), maar ook uit het feit dat een couplet van het volkslied in het Sranan verscheen. De wens van met name de culturele vereniging ‘Wie Eegie sanie’ om het Sranan de OL-status te geven werd niet gerealiseerd. De positie van het Sranan kwam in discussie doordat het als taal van de creoolse bevolkingsgroep werd geplaatst tegenover het Hindi, het Javaans, het Saramaccaans enz. De houding van de andere bevolkingsgroepen ten opzichte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het Sranan werd derhalve een zeer belangrijke factor. Onderzoekingen naar de attitude van bevolkingsgroepen ten opzichte van elkaar gaven aan dat er zeer duidelijke raciale tegenstellingen waren (Speckman, 1963; Renselaar, 1963). De aanvaarding van het Sranan als officiële taal zou tot een taalstrijd tussen bevolkingsgroepen kunnen hebben geleid. Het belang van de culturele identiteit van de verschillende etnische groepen werd benadrukt. De belangstelling voor hun levenswijze en culturele expressie nam toe (Speckman, 1963; Renselaar, 1963; De Waal-Malefyt, 1963). Suriname werd gezien als een plurale samenleving waarin het streven naar nationale eenheid het zoeken naar een ‘eenheid in verscheidenheid’ zou moeten impliceren (Hollander e.a. 1966). Wat betreft de positie van het Nederlands was de overheid zeer bezorgd over de slechte beheersing van deze taal. De gecompliceerde sociolinguïstische structuur van de samenleving (Eersel, 1969) had een negatieve invloed op de adequate verwerving ervan. De overheid was dan ook gedwongen maatregelen te treffen ten einde de verdere vernederlandsing van de samenleving te stimuleren. Het verslag van Hellinga: ‘Language problems in Surinam (1955)’, geeft een zeer pessimistisch beeld van de situatie: ‘de school in Suriname is er niet in geslaagd de Surinaamse samenleving Nederlandssprekend te maken’. In een ander geschrift ‘kansen voor het Nederlands in Suriname (1958)’ suggereert hij echter dat via tweetalig onderwijs, de kinderen uit niet-Nederlandstalige gezinnen in de kleuterschool en in de lagere klassen van de basisschool het Nederlands eerst als vak moesten leren. De taal van instructie zou dan de moedertaal moeten zijn. Er werd echter niet ingegaan op de te hanteren leermethode.
Inmiddels was er in 1948 een onderscheid gemaakt tussen twee typen lagere scholen. De A-school (uitsluitend in de hoofdstad Paramaribo) die vanwege het verplichte schoolgeld een selectieve functie vervulde met betrekking tot de mate waarin het gezin Nederlandssprekend was. Deze kinderen hadden op grond van hun kennis van het Nederlands een grotere kans op succesvol voortgezet onderwijs (Mulo en Middelbare school). De B-school was in Paramaribo en de districten. In Paramaribo bezochten kinderen uit sociaal-economisch zwakkere milieus dit type school (geen schoolgeld vereist). Bovendien werd in deze milieus het Nederlands nauwelijks gebruikt. De meeste leerlingen met leer- en gedragstoornissen konden dan ook in dit type school worden aangetroffen. Dit onderscheid (A- en B-scholen) werd later opgeheven. Een poging om in de opleiding van kleuterleidsters rekening te hou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den met de taalachtergrond van de leerling bestond uit het aanbieden van enige kennis van deze ‘moedertalen’ (Hindi, Sranan en Javaans) aan de toekomstige leidsters. Aangezien de moedertaal van het kind niet officieel als instructietaal werd gebruikt moest ook dit ‘experiment’ worden gestaakt. Hoewel de tweetalige school niet werd opgezet, was de overheid wel bereid het aanwezige taalmateriaal (schoolboeken, jeugdlectuur) inhoudelijk aan te passen aan het leefmilieu van het kind. Een taalmethode voor het Nederlands op de basisschool ‘Ons taalboek’ kwam tot stand. De taalsituatie werd gecompliceerder door het gebruik van een variant Nederlands die duidelijk van het ABN afwijkt. Het begrip Surinaams-Nederlands was reeds ter sprake gekomen bij de bewerking door Albert Helman (1953) van het toneelstuk ‘Green pastures’ in termen van ‘een proeve van Surinaams-Nederlands’. Deze variant van het ABN vormde een bedreiging voor de elite. Het criterium voor ‘correct’ Nederlands zou dan niet meer in de bestaande leerboeken te vinden zijn, maar bij een groep schrijvers en dichters. Een groter deel van de bevolking zou ongestraft varianten van het Nederlands kunnen gebruiken in naam van het Surinaams-Nederlands. Moest de elite dit Nederlands verwerpen als niet in 's lands belang (overdragen van de Westeuropese cultuur en handhaving van eigen machtspositie)? De reactie luidde de 4de periode in. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 Op weg naar een eigen Nederlands? periode na 1975De profielverandering (tabel 6) betreft status en functieverlies van het ABN aan het Surinaams-Nederlands. Het Surinaams-Nederlands is een Xized type, het heeft een PL-status (promoted language) en een Wi-functie naast het Sranan.
Tabel 6: Sociolinguïstisch profiel: periode na 1975. (NOL = national official language; NL = national language; PL = promoted language; We = externe communicatie; Wi = interne communicatie; M = medium van instructie; R = religie; L = literatuur.
Door het accepteren van deze variant van het ABN zou de overheid instaat kunnen zijn de opdringerige positie van en de bedreiging door het Sranan te elimineren. Het Surinaams-Nederlands (SN) wordt aangevoeld als het eigene (positieve taalhouding) en indien de mate waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het afwijkt van het ABN niet te groot is, kan het proces van vernederlandsing via het SN worden voortgezet. Immers de leermotivatie zal vanwege de positieve houding t.o.v. deze variant groter zijn dan die t.o.v. het ABN is geweest. De introductie van het Surinaams-Nederlands is ook van belang voor de in Nederland woonachtige Surinamers. Hun identiteit en gevoel van eigenwaarde kan worden ontleend aan het Nederlands dat in Suriname als het eigene wordt ervaren. Het is voor een normbewaker dan ook belangrijk rekening te houden met zowel de uitspraak, het lexicon als de syntactische structuur van het Surinaams-Nederlands (Cairo, 1979). Wat betreft de beheersing van het Nederlands door het Surinaamse kind in Nederland, is door Alers (1974) een onderzoek gedaan naar de taalbeheersing van een groep kinderen in Amsterdam. In vergelijking met een groep Nederlandse kinderen uit hetzelfde sociaal-economische milieu, had het kind uit Suriname op formele kenmerken van het taalgebruik meer afwijkingen dan het Nederlandse kind. De frequentst voorkomende afwijkingen zijn te vinden in de categorieën: lidwoorden, voornaamwoorden, voorzetsels en werkwoordsvervoeging. De afwijkingen werden toegeschreven aan taalinvloeden uit het Sranan (interferentie) en aan het niet onderscheiden van het verschil tussen het ABN en het Surinaams-Nederlands, waarin afwijkende taalvormen zijn geconventionaliseerd.
De kenmerken van het Surinaams-Nederlands (SN) kunnen worden begrepen door de realiseringsvorm van het Nederlands in Suriname te zien als een bereikt stadium van ‘tussentaal’ (interlanguage) tijdens het leren van het Nederlands. De ‘tussentaal’ bevat lexicale substituties uit de moedertalen (Sranan, Hindi, enz.) alsmede syntactische structuren die meer overeenkomsten vertonen met die van deze moedertalen dan met die van de doeltaal (het Nederlands). Hoewel het Nederlands reeds meer dan 100 jaar op een systematische wijze wordt aangeboden, zou de Surinaamse samenleving misschien niet meer gemotiveerd zijn deze taal optimaal te leren beheersen. Een gefixeerde vorm (Xized-taal) zou dan bereikt zijn waarbij de ‘code’ efficiënt genoeg geacht wordt om ermee te kunnen communiceren (Bell, 1976). De Xized-taal is dan gemengd maar niet gereduceerd zoals het geval is met een creool (zie tabel 1). Het is echter onduidelijk of de gehele samenleving zich neergelegd heeft bij deze taalsituatie of dat er sprake is van een overgangsfase van tussentaal, die na toepassing van betere methoden om het Nederlands als tweede of derde taal te leren, kan worden opgeheven. De afwijkingen van het ABN kunnen echter niet uitsluitend beschreven worden door te refereren naar gebrekkige kennis van het Neder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lands als vreemde taal of naar invloeden van de moedertaal (interferenties). Het gebruik van het Nederlands in Suriname is ingebed in het typische Surinaamse cultuurpatroon. In het Surinaams-Nederlands komen begrippen en relaties tussen begrippen voor die uitsluitend vanuit de context van de Surinaamse cultuur zijn te begrijpen. Surinaamse auteurs (zie Van Wel en Vervoorn) maken gebruik van deze achtergrondinformatie, die specifieke assumpties (presupposities) bij de lezer oproepen. De zinnen (1) - (3) refereren naar een kennisstructuur die het lagere volksleven representeert. Het begrijpen van deze zinnen hangt niet alleen maar af van de begrippen kookraam, bacove, bus, prieten en erf, maar ook van de context ‘wonen (erfwoning) en vervoer (wilde bus) bij het lagere volk’.
Teneinde de positie van het Surinaams-Nederlands te versterken zal de Surinaamse overheid de standaardisering van deze variant van het Nederlands moeten bevorderen. Het zal dan als officiële taal kunnen worden gehanteerd: NOL-status. Het motief om het Surinaams-Nederlands officiële status te geven zal echter niet de overdracht van de Westeuropese cultuur moeten zijn, maar het bevorderen van de culturele integratie van de verschillende etnische groepen. Het SN kan immers worden gebruikt om, onafhankelijk van negatieve etnische associaties (het Sranan wordt nog te vaak gezien als taal van de creool), specifieke betekenissen op te roepen als functie van typische Surinaamse taalgebruikssituaties. De beheersing van het Surinaams-Nederlands zal in het onderwijs moeten worden gestimuleerd. Hierbij zal moeten blijken in hoeverre de beheersing van deze variant na 6 jaar basisschool door kinderen met een andere taalachtergrond dan het Surinaams-Nederlands beter zal zijn dan de beheersing van het ABN onder vergelijkbare omstandigheden. Indien wordt aangenomen dat het Surinaams-Nederlands als het ‘eigene’ wordt ervaren zou de leerling meer gemotiveerd kunnen zijn om deze variant te leren. Bovendien zal de in de school aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geboden ‘Nederlandse taal’ meer in overeenstemming zijn met het Nederlands waarmee hij buiten de school (vrienden, gezin, radio, krant, televisie, enz.) in aanraking komt. Een dergelijke taalpolitiek zal leiden tot opheffing van de NOL-status van het ABN, dat als ‘tolerated language’ (TL-status) de We-functie voor de communicatie met Nederland zal kunnen behouden. Het zal echter mogelijk zijn door middel van een variant van het ABN (het Surinaams-Nederlands) de culturele eenwording van de plurale Surinaamse samenleving te stimuleren. Het streven naar de overdracht van de Westeuropese cultuur door middel van de vernederlandsing van de Surinaamse samenleving zal dan worden vervangen door het streven naar culturele eenheid en natievorming door middel van het Surinaams-Nederlands. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 ConclusieHet formele gebruik van de Nederlandse taal in Suriname is steeds gebaseerd op de status van deze taal in die samenleving als de nationale en de officiële taal (NOL-status). De sturende activiteit van de overheid met betrekking tot de realisering van taalfuncties die met de beide rollen (nationale en officiële) samenhangen had na 1876 (het jaar van de leerplichtverordening) weinig succes. In de multi-linguale Surinaamse samenleving kan ondanks de onderdompelingsmethode in het onderwijs het Nederlands niet voldoende worden beheerst door kinderen met een andere taalachtergrond dan het Nederlands. Hoewel een toename van de taalvaardigheid met betrekking tot het ABN door betere taalleermethoden (vreemde taalmethode in een twee-talige school, enz.) zou kunnen worden verkregen, zal de taalvaardigheid uitsluitend in termen van het Surinaams-Nederlands moeten worden gemeten. Deze variant van het Nederlands, die door de Surinamer als het eigene wordt ervaren, zal na standaardisering verschillende functies van het ABN kunnen overnemen. Het motief om het Surinaams-Nederlands als nationale en officiële taal (NOL) te introduceren zal dan moeten worden beschouwd vanuit het gezichtspunt van de rol die deze taal in het proces van de culturele integratie van de multiculturele Surinaamse samenleving zal kunnen spelen.
Hugo W. Campbell |
|